ECLI:NL:RBDHA:2024:20243

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
NL24.35917
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 13 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 1 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Polen gedaan, dat door Polen is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Polen onder dwang vingerafdrukken heeft afgestaan en geen asielaanvraag heeft ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat de minister mag uitgaan van de informatie uit Eurodac, waaruit blijkt dat eiser een verzoek om internationale bescherming in Polen heeft ingediend.

Daarnaast voert eiser aan dat er geen vertrouwen kan worden gesteld in de Poolse autoriteiten, verwijzend naar verschillende rapporten over de situatie in Polen. De rechtbank stelt echter vast dat de minister in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zijn situatie uitzonderlijk is. Ook zijn medische klachten worden niet als voldoende onderbouwd beschouwd, waardoor de rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht was om advies van het Bureau Medische Advisering aan te vragen. Uiteindelijk blijft de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand, en eiser kan worden overgedragen aan Polen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.35917
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. G. Ocak),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 september 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Ontkenning asielaanvraag
5. Eiser voert aan dat hij in Polen onder dwang vingerafdrukken heeft afgestaan en geen asielaanvraag heeft ingediend. Volgens eiser is Polen daarom niet de verantwoordelijke lidstaat.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit Eurodac blijkt dat eiser een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Polen. Uit vaste rechtspraak volgt dat de minister ervan mag uitgaan dat deze informatie juist is. De enkele ontkenning van eiser is onvoldoende om anders te oordelen. De rechtbank merkt ook op dat eiser zelf heeft verklaard dat hij een papier heeft ondertekend. Dat eiser volgens zijn verklaring niet helemaal bij bewustzijn was en niet wist wat hij deed, maakt dat niet anders. De intentie van eiser is namelijk niet relevant bij de toepassing van de Dublinverordening.
Verder vindt de rechtbank van belang dat niet in geschil dat eiser in Polen is geweest en dat zijn vingerafdrukken daar zijn afgenomen. Dit betekent dat ook als eiser
geen asielaanvraag in Polen zou hebben ingediend, Polen verantwoordelijk zou zijn geweest voor eisers verzoek om internationale bescherming op grond van de Dublinverordening.
Verder is het afnemen van vingerafdrukken een verplichting voor de lidstaten die de Dublinverordening met zich meebrengt. Als eiser van mening is dat de Poolse autoriteiten deze vingerafdrukken onder dwang hebben afgenomen, dient eiser hierover te klagen bij de (hogere) Poolse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Eiser voert aan dat ten aanzien van Polen niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser wijst daartoe op het AIDA-rapport van 13 juni 2024 (update 2023), waaruit blijkt dat het onzeker is of Dublinterugkeerders volgens de Poolse wet altijd het recht hebben om hun eerste procedure voor internationale bescherming te heropenen. Ook worden asielzoekers onrechtmatig gedetineerd. Dat blijkt volgens eiser uit het rapport van Amnesty van april 2024 “The State of the World’s Human Rights” en het rapport van de US Department of State (USDOS) van april 2024 “2023 Country report on Human Rights Practices; Poland”. Volgens eiser is er in dit geval een onderzoeks- en vergewisplicht voor de minister. Eiser wijst daartoe op het arrest X. van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 29 februari 20242 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 27 maart 20243.
6.1.
De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit voor Polen onlangs nog bevestigd in de uitspraak van 4 september 20244. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Poolse autoriteiten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Polen, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Poolse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het
2 ECLI:EU:C:2024:195.
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). De verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie verandert dat uitgangspunt niet. Ook volgens
dit arrest van 29 februari 2024 is het eerst aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat een andere lidstaat zich niet houdt aan de verdragsverplichtingen. De minister moet daarna deze informatie onderzoeken en beoordelen. Daarbij dient de minister op eigen initiatief rekening te houden met relevante informatie waarvan hij niet onkundig kan zijn. Het gaat dan om informatie over omstandigheden die tot de conclusie leiden dat sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
6.2.
De rechtbank oordeelt dat hetgeen eiser heeft aangevoerd onvoldoende is voor die conclusie. Eiser heeft verwezen naar het AIDA-rapport update 2023, waarin verschillende situaties worden beschreven waarin Dublinterugkeerders problemen ondervinden met toegang tot de asielprocedure. Eiser heeft niet toegelicht waarom één van deze situaties op hem van toepassing zou zijn. Eiser heeft alleen de volgende passage onderstreept: “
Bovendien, als een persoon Polen heeft verlaten toen zijn asielaanvraag werd behandeld door de beroepsinstantie en de procedure werd stopgezet door de Refugee Board (administratief beroepsorgaan), is er geen mogelijkheid om de procedure te heropenen, zelfs niet binnen de tijdslimiet van negen maanden”. Het is echter niet gebleken dat deze situatie op eiser van toepassing is. Het dossier (waaronder het claimakkoord op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening) biedt geen aanknopingspunten dat er op dit moment in Polen een beroepsprocedure loopt. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten dat één van de andere in de passage genoemde situaties aan de orde is. De rechtbank overweegt verder dat uit het AIDA-rapport update 2023 niet blijkt dat sprake is van systematische detentie van Dublinterugkeerders.
6.3.
Het voorgaande betekent dat de minister mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister hoefde in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te zien om nader onderzoek te doen. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische situatie
7. Eiser voert aan dat hij longklachten heeft waarvoor hij elke zes maanden naar het ziekenhuis moet. Eiser stelt dat hij wellicht niet voor passende opvang in aanmerking zal komen. Hij verwijst daarbij naar de onder zes genoemde rapporten en documenten over de situatie in Polen. Dat zal volgens eiser fataal zijn, omdat hij specialistische hulp nodig heeft. Eiser doet daarom een beroep op het arrest C.K.5 De minister moet het Bureau Medische Advisering (BMA) om advies vragen om de gevolgen van de overdracht voor zijn gezondheid.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat de minister - gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel - er in beginsel van mag uitgaan dat de zorg in Polen vergelijkbaar is aan de zorg in andere lidstaten en dat deze ook voor hem toegankelijk is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de voor hem benodigde zorg in Polen niet toegankelijk is. Een algemene verwijzing naar de onder 6 genoemde informatie over Polen is daarvoor onvoldoende.
5 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
7.2.
Voor zover eiser een beroep doet op het arrest C.K. in die zin dat overdacht aan Polen zelf tot aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen leidt voor zijn gezondheidstoestand, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het arrest C.K. volgt dat wanneer een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen aantonen waartoe een overdracht zelf zou kunnen leiden, de minister bij het nemen van het overdrachtsbesluit moet beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. De rechtbank stelt vast dat eiser geen objectieve gegevens heeft overgelegd om zijn medische situatie te onderbouwen. Bovendien zijn de verklaringen van eiser over zijn klachten niet eenduidig. In het verhoor van 12 april 2024 heeft eiser alleen verklaard dat hij een beetje last van zijn nieren heeft. In het aanmeldgehoor van 23 april 2024 heeft eiser verklaard dat hij longschade heeft en daarvoor in Polen naar het ziekenhuis moest. Ook op basis van de gehoren is dus niet duidelijk welke medische problematiek zou moeten worden onderzocht. De minister hoefde het BMA dus niet om advies te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Polen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.