In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 13 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 1 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Polen gedaan, dat door Polen is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Polen onder dwang vingerafdrukken heeft afgestaan en geen asielaanvraag heeft ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat de minister mag uitgaan van de informatie uit Eurodac, waaruit blijkt dat eiser een verzoek om internationale bescherming in Polen heeft ingediend.
Daarnaast voert eiser aan dat er geen vertrouwen kan worden gesteld in de Poolse autoriteiten, verwijzend naar verschillende rapporten over de situatie in Polen. De rechtbank stelt echter vast dat de minister in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zijn situatie uitzonderlijk is. Ook zijn medische klachten worden niet als voldoende onderbouwd beschouwd, waardoor de rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht was om advies van het Bureau Medische Advisering aan te vragen. Uiteindelijk blijft de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand, en eiser kan worden overgedragen aan Polen.