ECLI:NL:RBDHA:2024:20323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
AWB 24/14672 en AWB 24/14674
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ROV-maatregelen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers

Op 6 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken AWB 24/14672 en AWB 24/14674, waarin eiser, een Syrische asielzoeker, beroep heeft ingesteld tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) van 2 en 17 september 2024. Deze besluiten betroffen ROV-maatregelen die eiser op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde maatregelen, die onder andere de plaatsing in een ROV-kamer en het inhouden van verstrekkingen inhielden, niet deugdelijk waren gemotiveerd. De rechtbank concludeerde dat de beschrijving van de incidenten die aan de maatregelen ten grondslag lagen, onvoldoende concreet en onderbouwd was. Eiser had betoogd dat de plaatsing in de ROV-kamer als vrijheidsontneming moest worden gekwalificeerd, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank vernietigde de besluiten van het COa en verklaarde de beroepen gegrond, waarbij het COa werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/14672 en AWB 24/14674

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2024 in de zaken tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer 1] ,
(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de besluiten van het COa van 2 september 2024 en 17 september 2024.
1.1.
Bij besluit van 2 september 2024 (ROV-maatregel 1) heeft het COa besloten om eiser per 31 augustus 2024 op grond van de artikelen 10 en 19 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) een ROV 04-maatregel, te weten de plaatsing in de ROV-ruimte en het inhouden van de Rva-verstrekkingen voor de duur van vier dagen, op te leggen.
1.2.
Bij besluit van 17 september 2024 (ROV-maatregel 2) heeft het COa besloten om eiser per 17 september 2024 op grond van de artikelen 10 en 19 van de Rva 2005 een ROV 06-maatregel, te weten de plaatsing in de ROV-ruimte en het inhouden van de Rva-verstrekkingen voor de duur van zeven dagen, op te leggen.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de ROV-maatregelen. Het beroep tegen ROV-maatregel 1 staat geregistreerd onder AWB 24/14672. Het beroep tegen ROV-maatregel 2 staat geregistreerd onder AWB 24/14674. Eiser heeft bij het beroep tegen ROV-maatregel 2 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening staat geregistreerd onder AWB 24/14676. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
1.4.
Het COa heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het COa.

Overwegingen

Gaat de rechtbank onderzoek ter plaatse uitvoeren?
2. Eiser betoogt dat onderzoek ter plaatse nodig is. Hiertoe voert eiser aan dat het voorgespiegeld krijgen van de situatie op papier en in de rechtszaal een heel ander beeld geeft dan de werkelijkheid. Ter illustratie verwijst eiser naar de situatie van de detentieboten. [1] Eiser stelt dat er pas een goed en volledig beeld mogelijk is wanneer dat met een onderzoek ter plaatse wordt onderzocht. Dit zou meer inzicht geven in de praktijk van de HTL. Eiser weerspreekt wat het COa op papier hierover weergeeft, zo voelt de HTL als een gevangenis en mocht eiser heel weinig. In de ROV-kamer mocht eiser niets, was de ruimte angstaanjagend en zat er bloed op de ramen. Eiser stelt dat hij eigenlijk geen contact had met anderen. Eiser betoogt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zich in haar uitspraak van 11 september 2024 te veel heeft gebaseerd op de papieren voorstelling van zaken van het COa en dat het in de praktijk anders werkt. Eiser betoogt dat de situatie noopt tot het stellen van prejudiciële vragen. [2]
2.1.
Het COa stelt dat, alhoewel een bezoek aan de HTL en bijbehorende ROV-kamer altijd tot de mogelijkheden behoort, hiervoor in het geval van eiser, geen noodzaak toe bestaat om uitspraak te kunnen doen. Volgens het COa zijn er geen concrete aanknopingspunten ingebracht die maken dat de praktijk anders is dan in het besluit en bij de Afdeling is toegelicht. [3] Dat eiser suggereert dat een onderzoek ter plaatse mogelijk gevolgen kan hebben en dat hij de ROV-kamer zelf als een isoleercel heeft ervaren en daar stress heeft ondervonden, is hiertoe onvoldoende, aldus het COa.
2.2.
De rechtbank wijst het verzoek van de gemachtigde van eiser af. De rechtbank ziet geen aanleiding om een onderzoek ter plaatse uit te voeren als bedoeld in artikel 8:50, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarvoor wijst de rechtbank eerst op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juli 2020, waaruit volgt dat de rechtbank al eens eerder een onderzoek ter plaatse heeft uitgevoerd. [4] De rechtbank ziet verder in wat eiser heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van dat onderzoek, dan wel voor het oordeel dat er ten opzichte van wat destijds is waargenomen sprake zou zijn van nieuwe feiten en omstandigheden. Ook ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten die maken dat de praktijk anders zou zijn dan hoe die door het COa op papier wordt geschetst en waarvan door de Afdeling wordt uitgegaan.
Is plaatsing in de ROV-kamer vrijheidsontneming?
3. Eiser voert aan dat plaatsing in de ROV-kamer vrijheidsontneming is en verwijst daarbij naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 februari 2024. [5] Eiser stelt dat de Afdeling in haar uitspraak van 11 september 2024 onvoldoende heeft gemotiveerd dat het noemen van de ROV-maatregel in het Maatregelenbeleid een deugdelijke grondslag is voor plaatsing in de ROV-kamer van de HTL. [6] Ook heeft de Afdeling in haar uitspraak ten onrechte geen aandacht besteed aan het artikel van mr. F.W. Verbaas in de A&MR. [7] Eiser betoogt dat er aldus geen sprake is van een grondslag voor plaatsing in de ROV-kamer.
3.1.
Het COa stelt dat plaatsing in een ROV-kamer geen vrijheidsontneming is en wijst hierbij op vaste jurisprudentie. [8] Dat eiser een lange asielprocedure heeft doorlopen, het druk zou hebben met werk, geen woning krijgt en zich gefrustreerd voelt, maakt niet dat de plaatsing in de ROV-kamer niet op zijn plaats is of betekent dat de plaatsing in die kamer als vrijheidsontneming dient te worden gezien. Dat eiser deze maatregel opgelegd heeft gekregen vanwege zijn misdragingen, komt voor zijn rekening en risico, aldus het COa.
3.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat bij plaatsing in de ROV-kamer sprake is van vrijheidsbeperking, en dus niet van vrijheidsontneming. Ter onderbouwing hiervan wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2024, waarin de Afdeling al tot dat oordeel is gekomen. [9] In wat eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om af te wijken van het oordeel van de Afdeling. De rechtbank benadrukt, onder verwijzing naar de genoemde Afdelingsuitspraak, dat eiser de ROV-kamer feitelijk kan verlaten en dat het zijn eigen keuze is om wel of geen gebruik te maken van de door het COa geboden voorzieningen. Ook is er contact mogelijk, is de duur niet oneindig, dient plaatsing een gerechtvaardigd doel en is er enige bewegingsvrijheid. De rechtbank is verder van oordeel dat de verwijzing van eiser naar het artikel van mr. F.W. Verbaas in de A&MR geen doel treft. De rechtbank volgt het COa in haar standpunt dat hoewel de Afdeling in haar uitspraak niet expliciet op het artikel ingaat, dit niet betekent dat de inhoud van het artikel onbekend was, of dat het artikel had kunnen leiden tot een ander oordeel. De rechtbank ziet verder in de genoemde bijdrage en het overige wat door eiser is aangevoerd geen concrete aanknopingspunten die afbreuk zouden kunnen doen aan het oordeel van de Afdeling.
Heeft het COa de ROV-maatregelen mogen opleggen?
4. Eiser stelt dat de maatregelen onterecht aan hem zijn opgelegd. Eiser betwist de feitelijke verslaglegging en de kwalificatie van zijn gedragingen. Eiser had bij het eerste incident geen joint bij zich en deze is ook niet gevonden. Eiser stelt dat hij alleen op basis van beschuldigingen in de ROV-kamer is geplaatst. Ten aanzien van het tweede incident stelt eiser dat hij op het dak was geklommen om medicijnen te pakken, maar dat enkel dit feit de plaatsing in de ROV-kamer niet rechtvaardigt. De rechtbank vult deze beroepsgrond aan in die zin dat eiser betoogt dat deze gedraging niet te kwalificeren is als een ernstige gedraging of een gedraging met een (zeer) grote impact en dat er gelet daarop geen grondslag bestaat om eiser de ROV 06-maatregel op te leggen.
4.1.
Ten aanzien van de grondslag stelt het COa zich op het standpunt dat zij op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h, gelezen in samenhang met artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rva 2005 maatregelen kan opleggen als een vreemdeling ernstige inbreuk maakt op de huisregels van de opvanglocatie. [10] De bevoegdheid heeft het COa uitgewerkt in het Maatregelenbeleid. Hierin heeft het COa bepaald dat een ROV-04 of ROV-06 maatregel wordt opgelegd als de desbetreffende vreemdeling gedrag heeft vertoond dat een ‘grote impact’ respectievelijk een ‘zeer grote impact’ heeft. [11] Wat daaronder valt, heeft het COa in diezelfde paragraaf uitgewerkt.
4.2.
Het COa stelt over de feitelijke grondslag dat uit het besluit volgt dat bij de kamercontrole de geur van wiet is opgemerkt en dat eiser een joint heeft overgedragen. Er is geen reden om aan deze verslaglegging te twijfelen en niet uit te gaan van de juistheid hiervan. De gedraging is volgens het COa terecht gekwalificeerd als een gedraging met grote of zeer grote impact, gelet op het gevaar voor de volksgezondheid. Ten aanzien van het tweede incident heeft de gemachtigde van het COa ter zitting naar voren gebracht dat voordat eiser op het dak is geklommen, hij schreeuwend en scheldend over de balustrade is geklommen en naar de medewerkers bleef roepen dat ze op het dak met hem konden vechten. De veiligheid en orde op de locatie was hierdoor sterk in het geding, eiser wilde pas weer van het dak af komen nadat de politie erbij was gekomen. Ook deze gedraging is volgens het COa te kwalificeren als een gedraging met een grote impact.
5. Ten aanzien van de eerste aan eiser verweten feitelijke gedraging slaagt eisers beroepsgrond niet. De rechtbank is van oordeel dat eiser met zijn enkele stelling dat hij geen joint bij zich had en deze niet is gevonden, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de feitelijke beschrijving van het incident door het COa niet klopt. In het besluit is hierover aangegeven: “Bij de kamercontrole is de geur van wiet opgemerkt. Bewoner [nummer 2] (bewoner van desbetreffende kamer) komt de kamer binnengelopen en bij navraag of hij zijn zakken wil legen, draagt hij een joint over.” De rechtbank acht deze beschrijving voldoende concreet en ziet in eisers enkele betwisting hiervan geen aanknopingspunten om aan de feitelijk beschreven gedraging te twijfelen.
5.1.
Ten aanzien van de tweede aan eiser verweten feitelijke gedraging is in het besluit het volgende incident beschreven: “op het dak van het HTL gebouw geklommen en hiermee de orde en veiligheid verstoord, hierbij heeft meneer ook de COa werkprocessen stil gelegd en 2 politie auto’s zijn bij de HTL geweest om de veiligheid te waarborgen”. Verderop in het besluit is aangegeven: “eenmaal in de spreekkamer voor de 2de keer escaleert u weer, waarop BOA’s genoodzaakt waren u te controleren”. Eiser heeft niet bestreden dat hij op het dak is geklommen en dat politie auto’s ter plaatse zijn geweest, zodat deze feiten in rechte vast staan. De rechtbank is verder van oordeel dat wat in het bestreden besluit is beschreven omtrent een tweede escalatie niet concreet is verwoord en ook niet concreet is onderbouwd, als gevolg waarvan dat onderdeel niet deugdelijk is gemotiveerd en niet aan eiser mag worden tegengeworpen. Verder is de rechtbank van oordeel dat wat de gemachtigde van het COa ter zitting naar voren heeft gebracht, te weten dat voordat eiser op het dak is geklommen, hij schreeuwend en scheldend over de balustrade is geklommen en naar de medewerkers bleef roepen dat ze op het dak met hem konden vechten, niet is terug te lezen in de in het procesdossier aanwezige stukken. Ook deze door het COa op zitting aan eiser verweten gedragingen, kunnen dus niet aan eiser worden tegengeworpen.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat het COa de kwalificatie van de aan eiser tegengeworpen gedragingen niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het COa, gelet op het beleid dat is neergelegd in het Maatregelenbeleid, de aan eiser tegengeworpen incidenten ten onrechte gekwalificeerd als incidenten met een grote of zeer grote impact.
6.1.
In paragraaf 4.1. van het Maatregelenbeleid worden incidenten met grote impact en zeer grote impact als volgt omschreven:
Grote impactOvertreden huisregels waarbij medebewoners, COa-medewerkers en andere personen die op de locatie werkzaam zijn en/of derden grote schade ondervinden en/of groot gevaar lopen, zoals:
  • ernstige nalatigheid in het schoonhouden van de eigen of gezamenlijke woonruimte of leefomgeving, waarbij de volksgezondheid in gevaar komt;
  • afplakken van de rookmelder.
Agressie en geweld tegen medebewoners of derden met een grote impact zoals:
  • discriminatie op grond van iemands geloofsovertuiging, huidskleur, afkomst, seksuele identiteit, etc.;
  • gedrag met als doel de ander te kleineren of te bedreigen;
  • gedrag met als doel de ander fysieke schade toe te brengen.
Zeer grote impact
Overtreden huisregels waarbij medebewoners, COa-medewerkers en andere personen die op de locatie werkzaam zijn en/of derdenzeer groteschade ondervinden en/of zeer groot gevaar lopen, zoals:
  • brandstichting;
  • openlijk wapenbezit c.q. wapengebruik (volgens de wapenwet).
Agressie en geweld tegen medebewoners en/of derden met eenzeer groteimpact, zoals:
  • ernstige discriminatie op grond van iemands geloofsovertuiging, huidskleur, seksuele identiteit etc.;
  • gedrag met als de doel de anderernstigte kleineren of te bedreigen;
  • gedrag met als doel de anderernstigefysieke schade toe te brengen.
6.2.
Ten aanzien van het eerste incident kan de rechtbank het standpunt van het COa niet volgen dat de aanwezigheid van een wietgeur en een joint op de kamer van eiser, een groot gevaar vormt voor de volksgezondheid. Ook het tweede aan eiser terecht tegengeworpen incident, dat eiser op het dak is geklommen en dat er twee politie auto’s ter plaatse zijn gekomen, kan niet worden gekwalificeerd als een incident met grote impact. In het bestreden besluit wordt dit nader gemotiveerd met de overweging dat het gedrag van eiser de werkprocessen heeft stilgelegd en het veiligheidsgevoel en de werkvreugde heeft aangetast. Maar hierin ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat er sprake is geweest van het ondervinden van grote schade of het lopen van groot gevaar zoals in het bovengenoemde Maatregelenbeleid is omschreven. De rechtbank ziet in de gedragingen ook geen incidenten als ware sprake van incidenten met een zeer grote impact als bedoeld in het Maatregelenbeleid.
6.3.
De rechtbank overweegt verder dat gezien artikel 20, vierde lid, van de Opvangrichtlijn alleen sancties kunnen worden vastgesteld wanneer sprake is van ernstige inbreuken op de regels met betrekking tot de opvangcentra en bij ernstige vormen van geweld. De rechtbank is van oordeel dat de aan eiser terecht geworpen gedragingen niet als zodanig zijn te kwalificeren.
6.4.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de bestreden besluit niet deugdelijk zijn gemotiveerd en dat aan eiser op onjuiste grondslag de ROV 04-maatregel en de ROV 06-maatregel zijn opgelegd. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de besluiten van 2 september 2024 en 17 september 2024.
Overige beroepsgronden
7. Gelet op het voorgaande, behoeft wat eiser verder naar voren heeft gebracht niet verder te worden beoordeeld.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt de besluiten van het COa van 2 september 2024 en 17 september 2024. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft verzocht om schadevergoeding. De rechtbank kent daarom geen schadevergoeding toe.
8.1.
Gelet op de gegrondverklaring van de beroepen, ziet de rechtbank aanleiding om het COa in de proceskosten van eiser te veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.625,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank overweegt daarbij dat sprake is van samenhangende zaken. [12]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de besluiten van 2 september 2024 en 17 september 2024;
  • veroordeelt het COa in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 6 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag zittingsplaats Amsterdam van 7 maart 2008, JV 2008, 184, LJN: BC6690.
3.Zie onder 6.2-6.4 van de uitspraak van de Afdeling.
7.A&MR 2024, aflevering 4, p. 176.
8.Zie volledigheidshalve en ter vergelijking, naast de Afdelingsuitspraken, ook: de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen van 16 februari 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:1889), 26 april 2024, (ECLI:NL:RBDHA:2024:6355), 25 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:5921),
9.ECLI:NL:RVS:2024:3565, r.o. 6.16.
10.Zie ook onder 6.17 van de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3565.
11.Zie paragraaf 4.1. van het Maatregelenbeleid.
12.als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.