ECLI:NL:RBDHA:2024:6355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
NL24.11393 en AWB24/6392
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel van een asielzoeker in een Handhaving- en Toezichtlocatie

Op 26 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een asielzoeker, geboren in Jemen, beroep heeft ingesteld tegen een plaatsingsbesluit en een vrijheidsbeperkende maatregel. De eiser was op 16 februari 2024 geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, na ernstige gedragingen die een grote impact hebben gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten die hebben geleid tot de plaatsing niet zijn bestreden en dat er geen contra-indicatie was voor de plaatsing. De eiser heeft aangevoerd dat zijn psychische problemen niet zijn meegewogen, maar de rechtbank oordeelt dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) zorgvuldig heeft gehandeld door voorafgaand aan de plaatsing advies in te winnen bij GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA). De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet onrechtmatig is, omdat de eiser nog geen 13 weken in de HTL verblijft en de mogelijkheid heeft om de HTL voortijdig te verlaten. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep tegen het plaatsingsbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/6392 en NL24.11393

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2024 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Jemenistische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A.A. Hardoar),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (het COa), het COa,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2024 (hierna: het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 16 februari 2024 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit (AWB 24/6392) en de vrijheidsbeperkende maatregel (NL24.11393) beroep ingesteld.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 april 2024 op zitting behandeld. Eiser, de staatssecretaris en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 16 februari 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich op 15 februari 2024 op het AZC te Hoogeveen schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een zeer grote impact hebben doen ontstaan. Eiser heeft omstreeks 16.00 uur zichzelf geprobeerd in brand te steken. Hierna is eiser naar buiten begeleid door de COa-medewerkers. Eiser heeft vervolgens omstreeks 20:58 uur brand gesticht in zijn kamer door twee matrassen, lakens en dekens in brand te steken. De COa-medewerkers hebben deze brand geblust en de politie gebeld. Eiser heeft, tijdens het wachten op de komst van de politie, zijn hoofd tegen de muur en deurklinken geslagen. Eiser heeft zijn hoofd op de tafel gebonkt, was onder invloed van alcohol en vertoonde wisselend gedrag. Eiser zijn zienswijze naar aanleiding van het voornemen om de maatregel op te leggen, heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedraging is volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit de plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
1.1
De staatssecretaris heeft met de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 16 februari 2024, in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij de vrijheidsbeperkende maatregel bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De staatssecretaris heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van de vrijheidsbeperkende maatregel verwezen naar het plaatsingsbesluit waarin het incident dat zich heeft voorgedaan is toegelicht.
Plaatsing in de HTL
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de feiten die hebben geleid tot de HTL-plaatsing omdat eiser die niet als zodanig heeft bestreden. De rechtbank is daarom van oordeel dat kan worden uitgegaan van de incidenten zoals deze zijn opgenomen in de verslaglegging van het COa en hierboven beschreven onder r.o. 1.
Contra-indicatie
3. Eiser stelt dat plaatsing in de HTL onrechtmatig is en dat de bestreden besluiten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en ondeugdelijk zijn gemotiveerd. Hiertoe voert eiser aan dat hij psychische problemen heeft en zorg nodig heeft, wat duidt op een contra-indicatie voor plaatsing in de HTL. Eiser stelt dat voorafgaand aan de plaatsing bekeken diende te worden of er medische indicaties aanwezig waren op grond waarvan van de plaatsing had moeten worden afgezien.
3.1.
Het COa stelt zich op het standpunt dat eiser zijn stelling niet heeft onderbouwd. Het COa stelt dat voorafgaand aan de plaatsing in de HTL door GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) is nagegaan of de psychische situatie van eiser aan plaatsing in de HTL in de weg zou staan. Het COa stelt dat GZA op 15 februari 2024 akkoord heeft gegeven voor de verplaatsing van eiser naar de HTL, zij verwijst ter onderbouwing hiervan naar het GZA-akkoord. Het COa stelt voorts dat zij uit het GZA-akkoord heeft mogen concluderen dat de medische situatie van eiser niet aan plaatsing in de HTL in de weg staat. Het COa stelt zich op het standpunt dat er adequate medische faciliteiten in de HTL beschikbaar zijn. Het COa stelt zich verder op het standpunt dat de psychische situatie van eiser zorgvuldig is beoordeeld en dat niet gebleken noch onderbouwd is dat de psychische situatie van eiser aan verblijf in de HTL in de weg staat.
3.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een contra-indicatie. Eiser heeft aangevoerd dat hij kampt met psychische problematiek. Het COa heeft zorgvuldig gehandeld door GZA op 15 februari 2024 voorafgaand aan de HTL plaatsing te raadplegen. De rechtbank stelt vast dat eiser in het onderhavige beroep zijn gestelde psychische problematiek niet met stukken heeft onderbouwd of verder heeft toegelicht. De rechtbank is niet gebleken dat de medische voorzieningen in de HTL tekortschieten of dat eiser daarvan geen gebruik heeft kunnen maken.
Het beroep op het FMS-arrest
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat plaatsing in de HTL onrechtmatige vrijheidsontneming betreft. Eiser beroept zich in dit kader op het FMS arrest. [1] Eiser voert aan dat er voor hem geen realistische keuze bestaat om de HTL eerder te verlaten, gelet op de gevolgen hiervan. Verder stelt eiser dat hij feitelijk is opgesloten en dat hij afhankelijk is van COa-medewerkers om de HTL te kunnen verlaten. Eiser meent dat er geen juridische garantie bestaat dat de vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgeheven bij het verlaten van de HTL, waardoor eiser kans loopt een strafbaar feit te plegen bij het verlaten van de HTL. Eiser stelt voorts dat in aanmerking dient te worden genomen dat door een plaatsing in de HTL het risico bestaat dat iemand langer dan de maximale verblijfsduur van 13 weken in de HTL verblijft. Eiser voert hiertoe aan dat het verblijf in een zogenoemde ROV-kamer in de HTL niet wordt meegeteld bij de totale verblijfsduur en dat er iedere keer na het ‘vrijwillig’ verlaten van de HTL, en vervolgens weer terugkeren, een nieuw plaatsingsbesluit wordt genomen met opnieuw een duur van maximaal 13 weken.
4.1.
Het COa stelt zich op het standpunt dat de discussie omtrent de ROV-kamer niet tot het huidige geschil behoort. [2] Het COa stelt dat eiser tot op heden niet in een ROV-kamer is geplaatst. De mogelijke plaatsing in een ROV-kamer in de HTL wegens gedrag met een zeer grote impact, is een onzekere toekomstige gebeurtenis, stelt het COa. Het COa stelt zich op het standpunt dat plaatsing in een ROV-kamer middels een separaat besluit wordt opgelegd en dat eiser tegen dit separate besluit rechtsmiddelen kan aanwenden. [3] Het COa stelt zich verder op het standpunt dat de enkele mogelijkheid dat iemand langer dan 13 weken in de HTL kan verblijven, niet maakt dat er in het geval van eiser op dit moment sprake is van onrechtmatige vrijheidsontneming, nu eiser nog geen 13 weken in de HTL verblijft. [4]
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat bij uitspraak van 16 februari 2024 de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft geoordeeld dat plaatsing in de HTL geen vrijheidsontneming oplevert en hierbij van doorslaggevend belang heeft geacht dat eiser nog altijd de mogelijkheid heeft de HTL voortijdig te verlaten. [5] De rechtbank overweegt dat de mogelijkheid dat iemand langer dan 13 weken in de HTL kan verblijven, niet maakt dat er in het geval van eiser sprake is van onrechtmatige vrijheidsontneming, nu niet is gebleken dat eiser in totaal langer dan 13 weken in de HTL verblijft. Voorts overweegt de rechtbank dat in het geval van eiser niet is gebleken dat aan eiser een ROV-maatregel is opgelegd. Indien aan eiser een ROV-maatregel wordt opgelegd dan kan hij tegen deze maatregel rechtsmiddelen aanwenden.
Het beroep op artikel 3 en 8 van het EVRM
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat plaatsing in de HTL in strijd is met artikel 3 en 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Hiertoe voert eiser (ook in dit verband) aan dat in de HTL sprake is van een vergaande mate van ontneming/beperking van zijn vrijheid door inbreuken op zijn privéleven. Eiser voert ter onderbouwing aan dat er sprake is van voortdurend cameratoezicht, een strikt dagprogramma, een ernstige beperking van zijn fysieke vrijheid, verplichte gesprekken, een onduidelijke bezoekregeling, een interne meldplicht en het feit dat advocaten geen toegang hebben tot de HTL. Eiser stelt voorts dat de huisregels te breed zijn opgesteld en daardoor niet kunnen dienen als wettelijke basis om zijn privéleven op een dergelijke manier te schenden. Eiser stelt dat er geen onafhankelijke klachtcommissie is en dat er geen sprake is van een onafhankelijke vorm van toezicht.
5.1.
Eiser stelt dat bij de uitspraak van 16 februari 2024 van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats is miskend dat niet de reële mogelijkheid bestaat om de HTL voortijdig te verlaten. Eiser heeft een lopende asielaanvraag en bij het verlaten van de HTL zal aan hem geen opvang via een reguliere opvanglocatie worden geboden. Eiser stelt nergens anders terecht te kunnen nu er geen enkele garantie is dat hij kan terugkeren in een reguliere opvanglocatie.
5.2.
Het COa stelt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van 16 februari 2024 van de meervoudige kamer van deze rechtbank en deze zittingsplaats, op het standpunt dat plaatsing in algemene zin niet in strijd is met de Opvangrichtlijn of de artikelen 3 en 8 van het EVRM. Het COa stelt dat van individuele omstandigheden om in het geval van eiser hier anders over te oordelen zijn gesteld noch gebleken.
5.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat bij uitspraak van 16 februari 2024 de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft geoordeeld dat niet kan worden gesteld dat plaatsing in de HTL in algemene zin in strijd is met de Opvangrichtlijn of de artikelen 3 en 8 van het EVRM. [6] De rechtbank overweegt voorts dat eiser zijn stelling, dat sprake is van schending van de artikelen 3 en 8 van het EVRM, niet met individuele omstandigheden heeft onderbouwd. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding om anders te oordelen dan in bovengenoemde uitspraak van 16 februari 2024.
6. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
7. Gelet op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens ongegrond moet worden verklaard.
8. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 26 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 mei 2020, FMS e.a. ECLI:EU:C:2020:367.
2.Uitspraak rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, 28 maart 2024 (AWB 24/2464) ECLI:NL:RBDHA:2024:4420.
3.Uitspraak rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, 21 maart 2024 (AWB 23/5283) ECLI:NL:RBDHA:2024:3898.
4.Idem, r.o. 6.3.
5.Uitspraak rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, 16 februari 2024 (AWB 23/5290, AWB 23/7001, AWB 23/7002 en AWB 23/5267) ECLI:NL:RBDHA:2024:1889, r.o. 4.3.
6.Idem, r.o. 5.5.