ECLI:NL:RBDHA:2024:20346

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
23/7279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen over kinderopvangtoeslag en verzoek om rechterlijke dwangsom

In deze zaak heeft eiseres een verzoek ingediend om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (KOT) en heeft zij beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder, de Dienst Toeslagen. De rechtbank had eerder op 22 december 2022 geoordeeld dat verweerder binnen dertien weken een besluit moest nemen, op straffe van een dwangsom. Eiseres heeft tijdens de huidige procedure kennisgenomen van het besluit van 28 november 2022, maar stelt dat zij geen belang meer heeft bij een uitspraak op haar beroep omdat het besluit inmiddels is genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiseres geen procesbelang meer heeft. Daarnaast verklaart de rechtbank zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek om de rechterlijke dwangsom vast te stellen, omdat dit geen publiekrechtelijke rechtshandeling is. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder aansprakelijk is voor de proceskosten, omdat niet is aangetoond dat het besluit correct is verzonden. De kosten worden vastgesteld op € 875,- en het griffierecht van € 50,- moet door verweerder aan eiseres worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7279

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.V. Hendriksen),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. Met de uitspraak van 22 december 2022 heeft de rechtbank verweerder opgedragen binnen dertien weken alsnog een besluit bekend te maken op het verzoek van eiseres. [1]
1.1.
Eiseres heeft opnieuw beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarin gesteld dat het besluit reeds is genomen.
1.3.
De rechtbank heeft eiseres op 20 juni 2024 een aangetekende brief gestuurd met het verzoek om te laten weten of zij het beroep wenst in te trekken. Eiseres heeft hierop laten weten dat zij het beroep handhaaft.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van een beeldverbinding op 17 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiseres heeft een verzoek ingediend om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Zij heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op dat verzoek. De rechtbank heeft op 22 december 2022 het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen 13 weken alsnog een besluit bekend te maken, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
2.1.
Op 2 november 2023 heeft eiseres het onderhavige opvolgende beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op haar verzoek. Zij verzoekt daarbij tevens om de rechterlijke dwangsom op grond van de uitspraak van 22 december 2022 vast te stellen op € 15.000,-.
2.2.
De rechtbank merkt op dat verweerder op 6 december 2022 aan eiseres de volledige bestuurlijke dwangsom wegens niet tijdig beslissen van € 1.442,- heeft toegekend.
Wat stellen partijen in beroep?
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat eiseres geen procesbelang heeft. Het opvolgende beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is ingesteld nadat op het verzoek is beslist. Uit de overgelegde schermafdruk van het Toeslagen Verstrekkingen Systeem (TVS) blijkt volgens verweerder dat het besluit met dagtekening 28 november 2022 op 21 november 2022 is genomen en verzonden aan eiseres. Beschikkingen worden op de aanmaakdatum verzonden. De beschikking is verzonden naar het adres van eiseres waarnaar alle correspondentie vanuit verweerder wordt verzonden. Eiseres is telefonisch geïnformeerd over de uitkomst van de herbeoordeling. Hieruit en uit de nabetaling had zij kunnen afleiden dat een definitieve beschikking is genomen, zij heeft toentertijd niet laten weten dat zij deze niet heeft ontvangen.
3.1.
Eiseres is het daar niet mee eens. Zij betwist het besluit van 28 november 2022 te hebben ontvangen. Ook haar bewindvoerder en gemachtigde hebben het besluit niet ontvangen. De nabetaling is overgemaakt naar haar bewindvoerder. Bovendien heeft zij uit het telefonisch contact en uit de nabetaling nog niet hoeven afleiden dat een definitief besluit is genomen. Ditzelfde geldt eveneens voor de overige correspondentie die zij heeft ontvangen als gedupeerde van de Toeslagenaffaire. Pas in het kader van dit beroep is zij op de hoogte geraakt van het besluit van 28 november 2022.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Daargelaten de vraag of en wanneer eiseres het besluit heeft ontvangen, overweegt de rechtbank dat eiseres in ieder geval tijdens deze beroepsprocedure kennis heeft genomen van het besluit van 28 november 2022. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee het besluit in ieder geval hangende deze procedure bekendgemaakt. Dat betekent dat eiseres geen belang meer heeft bij een uitspraak op haar beroep niet tijdig beslissen en het beroep niet-ontvankelijk is voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. [2]
4.1.
Eiseres verzoekt om vaststelling van de rechterlijke dwangsom omdat verweerder niet in lijn met de uitspraak van de rechtbank van 22 december 2022 tijdig een besluit heeft genomen omdat dit besluit niet bekend is gemaakt. Voor zover het beroep van eiseres ziet op het verzoek om de (hoogte van de) rechterlijke dwangsom vast te stellen, verklaart de bestuursrechter zich onbevoegd. Dit omdat een dergelijke dwangsom geen publiekrechtelijke rechtshandeling is. Eiseres zal zich moeten wenden tot de burgerlijke rechter.
4.2.
Wel moet worden bezien of aanleiding bestaat om over te gaan tot een proceskostenveroordeling en een vergoeding van het griffierecht. In beginsel bestaat hiertoe slechts aanleiding, indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen of indien het procesbelang anderszins door toedoen van het bestuursorgaan is verdwenen. [3]
4.3.
De rechtbank acht vergoeding van proceskosten en griffierecht door verweerder in dit geval op zijn plaats. Niet is in geschil dat het besluit niet naar de bewindvoerder of gemachtigde van eiseres is verzonden. Verweerder stelt dat het besluit wel naar eiseres is verzonden, zij betwist echter het besluit te hebben ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het besluit wél naar het adres van eiseres heeft verzonden. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat, indien de geadresseerde stelt dat hij of zij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, het in beginsel aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat het besluit op het adres van de geadresseerde is ontvangen. [4] Het standpunt van verweerder, dat eiseres uit de vooraankondiging en de betaling, had moeten afleiden dat een definitieve beschikking is genomen, wordt door de rechtbank daarom ook niet gevolgd. Niet in geschil is dat het besluit niet aangetekend is verzonden. Volgens verweerder blijkt uit de overgelegde schermprint van het TVS dat het besluit met dagtekening 28 november 2022 op 21 november 2022 is genomen en naar eiseres is verzonden. [5] De rechtbank volgt dit niet. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 24 augustus 2022 heeft overwogen, blijkt uit een dergelijke schermprint namelijk niet of en op welke datum het besluit is verzonden. Dit terwijl het besluit moet zijn voorzien van de juiste adressering en verzenddatum en er een deugdelijke verzendadministratie aanwezig moet zijn, wil verweerder verzending naar het juiste adres aannemelijk maken. [6]
Overigens is de omstandigheid waarop eiseres heeft gewezen, dat het besluit eerder is genomen dan was aangekondigd in de schriftelijk vooraankondiging, in deze zaak niet van belang. De werkwijze van verweerder op dit punt komt de rechtbank ook niet onjuist voor.
4.4.
Nu de ontvangst van het besluit is betwist en verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit is verzonden, moet ervan uit worden gegaan dat het besluit niet bekend is gemaakt met de gestelde verzending op 21 november 2024. De rechtbank is daarom van oordeel dat het instellen van beroep in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing niet zonder reden was.
4.5.
De kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 0,5 [7] ). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep voor zover het ziet op het verzoek om de rechterlijke dwangsom vast te stellen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
14 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 december 2022 in zaak nr. SGR 22/5938, ECLI:NL:RBDHA:2022:13598.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2680.
3.Uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:644, r.o. 4.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2676.
5.De Afdeling acht deze uitvoeringspraktijk waarbij besluiten worden gepostdateerd aanvaardbaar, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:515, r.o. 4.2.
6.Uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2482, r.o. 6.3.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1796, r.o. 3.