ECLI:NL:RBDHA:2024:20380

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
NL24.31614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een teruggekeerde Syrische burger met betrekking tot artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Syrische burger, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser had op 31 maart 2023 een aanvraag ingediend, die op 16 juli 2024 door de minister als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 7 oktober 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door een gemachtigde en een tolk. Eiser, afkomstig uit Daraa, had eerder een verblijfsvergunning asiel, maar keerde in 2019 vrijwillig terug naar Syrië. Hij heeft sindsdien een nieuw leven opgebouwd, inclusief een huwelijk en een winkel. De minister oordeelt dat er geen reëel risico op ernstige schade bestaat bij een eventuele terugkeer naar Syrië, omdat eiser geen problemen heeft ondervonden met de autoriteiten en zijn eerdere terugkeer zonder incidenten heeft plaatsgevonden.

De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij bij terugkeer naar Syrië een verhoogd risico loopt. De rechtbank wijst erop dat de minister de individuele omstandigheden van eiser niet heeft genegeerd, maar dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een reëel risico op ernstige schade. De rechtbank oordeelt ook dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 8 van het EVRM, omdat er geen uitzonderlijke afhankelijkheid of emotionele binding met zijn kinderen in Nederland is aangetoond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31614

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Suurmeijer),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1] de minister,
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 31 maart 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 16 juli 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

Het asielrelaas
2. Eiser is van Syrische nationaliteit en komt uit de provincie Daraa. Aan hem is een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, een zogenoemde nareisvergunning, geldig van 5 oktober 2018 tot 5 oktober 2023. Eiser is op 9 januari 2019 vrijwillig teruggekeerd naar Syrië. Hij is daar in mei 2019 hertrouwd en hij heeft in februari 2020 een winkel geopend waarmee hij tot eind 2022 in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien. Vervolgens heeft eiser in maart 2023 Syrië weer verlaten om opnieuw asiel aan te vragen in Nederland. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij Syrië heeft verlaten vanwege de onveilige situatie. Ook wonen eisers kinderen in Nederland en wil eiser bij hen wonen.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen: de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser. Dit element is geloofwaardig bevonden. De minister vindt alleen niet dat eiser ook een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Syrië. Eiser is namelijk in 2019 vrijwillig teruggekeerd naar Syrië, terwijl aan hem een vergunning was verleend. Hij heeft verklaard dat hij na zijn terugkeer naar Syrië zijn leven weer heeft opgepakt en ingericht, waardoor niet blijkt dat hij iets te vrezen heeft bij terugkeer. Hoewel eiser heeft verklaard dat zijn verblijf in Syrië tijdelijk zou zijn, heeft hij niet duidelijke kunnen uitleggen waarom hij niet eerder kon vertrekken. Eiser is in 2019 in Syrië hertrouwd en is in 2020 een winkel gestart. De minister heeft gesteld dat de angst van eiser voor de Syrische autoriteiten niet geloofwaardig is, omdat eiser geen problemen heeft gehad met de autoriteiten. Zo heeft eiser in 2018 een identiteitskaart aangevraagd en opgehaald bij de Syrische autoriteiten. Ook is eiser tijdens zijn in- en uitreis meerdere keren gecontroleerd bij controleposten van de Syrische autoriteiten en ook hierbij heeft eiser geen problemen gehad. Eiser heeft bij zijn uitreis een origineel identiteitsbewijs getoond en ook hierbij geen problemen ondervonden. De stelling van eiser dat hem een uitreisverbod is opgelegd, heeft eiser niet onderbouwd en is volgens de minister niet aannemelijk. Tot slot stelt de minister zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM, [2] omdat geen sprake is van ‘more than normal emotional ties’ met zijn in Nederland wonende meerderjarige kinderen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Maar eerst zet de rechtbank het toetsingskader uiteen.
Toetsingskader
6. De rechtbank overweegt allereerst dat uit het landenbeleid van de minister over Syrië volgt dat de minister in beginsel uitgaat van de presumptie dat Syriërs bij of na terugkeer naar Syrië een reëel risico lopen op ernstige schade. Dit uitgangspunt geldt alleen niet in het geval dat de vreemdeling na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië. [3] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 14 augustus 2024 geoordeeld dat dit beleid uitgaat van een juiste bewijslastverdeling. Het is dan dus aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat bij terugkeer een risico bestaat op ernstige schade. De minister moet in dat geval beoordelen of de vreemdeling, aan de hand van de persoonlijke kenmerken van de vreemdeling, diens individuele omstandigheden en wat diegene verder heeft aangevoerd, bezien tegen de achtergrond van de algemene veiligheidssituatie in Syrië, te vrezen heeft voor een reëel risico op ernstige schade. [4] De minister heeft in het Informatiebericht 2024/13 (informatiebericht) handvatten neergelegd om te beoordelen of sprake is van een artikel 3 EVRM-risico voor teruggekeerde Syriërs.
Heeft eiser te vrezen voor een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Syrië?
7. Eiser voert aan dat uit de door hem overlegde nieuwsberichten van 7, 11 en 15 juli 2024, over recente ontwikkelingen in zijn dorp in de provincie Daraa, volgt dat daar nog steeds sprake is van geweld van verschillende gewapende groepen. Groepen afkomstig uit dit gebied lopen een verhoogd veiligheidsrisico bij terugkeer. Het feit dat eiser eerder is teruggekeerd naar Syrië, maakt niet dat hij dat in de toekomst weer zonder problemen zou kunnen doen. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat uit de aanvullende informatie volgt dat in de provincie Daraa sprake is van een hoge mate van willekeurig geweld (minder uitzonderlijke situatie). De minister heeft in strijd met artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn ten onrechte de individuele omstandigheden van eiser niet meegenomen.
7.1.
Partijen verschillen niet van mening dat eiser is teruggekeerd naar Syrië en nu asiel heeft aangevraagd. Voor eiser geldt niet de presumptie dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. Gelet op het hiervoor gegeven toetsingskader betekent dit dat de minister moet beoordelen of eiser, aan de hand van zijn persoonlijke kenmerken, diens individuele omstandigheden en wat hij verder heeft aangevoerd, bezien tegen de achtergrond van de algemene veiligheidssituatie in Syrië, te vrezen heeft voor een reëel risico op ernstige schade.
7.2.
De rechtbank overweegt dat de minister in de besluitvorming niet heeft betrokken dat eiser afkomstig is uit Daraa, een gebied waar volgens het huidige beleid sprake is van een hoge mate van willekeurig geweld (minder uitzonderlijke situatie). [5] Daarmee heeft de minister niet de individuele omstandigheden beoordeeld in het licht van de actuele veiligheidssituatie in Daraa. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad. De minister heeft op de zitting het gebrek hersteld door aan te geven dat de door eiser ingebrachte stukken algemeen zijn en niet zien op de persoon van eiser. De rechtbank is met de minister van oordeel dat eiser met de door hem overlegde stukken over recente ontwikkelingen in zijn dorp in de provincie Daraa, niet aannemelijk heeft gemaakt waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld. Daarbij heeft de minister er in het verweerschrift ook terecht op gewezen dat eiser (in de periode dat hij is teruggekeerd naar Syrië) zich staande hield in een door het Syrisch regime gecontroleerd gebied. Dat volgens eiser voor 2018 de oppositie aan de macht was, maakt daarom niet dat eiser een verhoogd risico loopt bij terugkeer. Deze beroepsgrond slaagt dus, maar leidt niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
7.3.
De rechtbank vindt dat, anders dan eiser betoogt, de minister verder deugdelijk heeft gemotiveerd waarom in het specifieke geval van eiser geen sprake is van een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Syrië. De minister mocht hierbij meenemen dat eiser vrijwillig is teruggekeerd naar Syrië. Dat eiser stelt dat hij geen andere uitweg had dan terug te keren naar Syrië, heeft de minister niet hoeven volgen. Eiser heeft niet nader onderbouwd waarom hij, na zijn relationele problemen met zijn ex-partner, niet elders in Nederland terecht kon. Daarbij mocht de minister ook betrekken dat eiser stelt te vrezen voor de algemene situatie in Syrië, maar tegelijkertijd wel de bewuste keuze maakt om in 2019 terug te keren naar Syrië terwijl hij in Nederland op dat moment een verblijfsvergunning had. Daarnaast heeft de minister erop mogen wijzen dat eiser gedurende een periode van vier jaar zonder problemen in Syrië heeft verbleven. Dat eiser stelt dat hij van plan was eerder terug te keren, maar dat er elke keer wat tussen kwam heeft de minister onvoldoende uitleg mogen vinden. Eiser heeft namelijk zijn leven in Syrië weer opgepakt en ingericht. Hij is in februari 2020 hertrouwd en heeft een winkel in levensmiddelen geopend waardoor hij tot 31 december 2022 in zijn eigen levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Dat eiser stelt dat hij voor de baby van zijn broer heeft gezorgd, maakt dit niet anders. Zoals de minister op de zitting heeft aangegeven heeft de broer van eiser niet vier jaar vastgezeten en heeft eiser deze stelling ook niet nader onderbouwd. Ook de stelling van eiser dat aan hem misschien een uitreisverbod is opgelegd vanwege een namengelijkenis, is niet nader onderbouwd. Daarbij heeft de minister erop mogen wijzen dat eiser geen problemen heeft ondervonden bij zijn uitreis uit Syrië, waarbij eiser ook zijn identiteitsbewijs heeft getoond. De minister mocht zich dan ook op het standpunt stellen dat geen indicaties aanwezig zijn dat eiser in de negatieve aandacht van het regime stond of staat. De beroepsgronden slagen daarom niet.
7.4.
De rechtbank merkt op dat op de zitting duidelijk is geworden dat de rechtbank het punt over de verblijfsvergunning asiel en de navraag van eiser hiernaar tijdens de huidige procedure niet hoeft te bespreken.
Is artikel 8 van het EVRM van toepassing op eiser?
8. Eiser komt volgens de minister ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 8 van het EVRM. Hoewel eiser meerderjarige kinderen in Nederland heeft, ontbreekt er een uitzonderlijke afhankelijkheid en emotionele binding (more than normal emotional ties) tussen hem en zijn kinderen. Dit komt omdat eiser naar Syrië is teruggekeerd en sindsdien niet meer met zijn kinderen heeft samengewoond. De reden voor zijn terugkeer naar Nederland (om bij zijn kinderen te zijn) strookt niet met zijn eerdere vertrek en lange afwezigheid.
8.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het besluit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De enkele - niet nader onderbouwde - stelling van eiser in beroep dat de band met zijn kinderen niet minder sterk is geworden door de afstand die er tussen hen heeft bestaan, maakt dat niet anders. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is het besluit onjuist ondertekend?
9. De rechtbank stelt vast, dat eiser op de zitting terecht naar voren heeft gebracht dat het bestreden besluit ten onrechte is genomen uit naam van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek. De rechtbank is echter, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2007, [6] van oordeel dat dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. [7] Gesteld noch gebleken is dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
11. De rechtbank ziet gelet op de gebreken, zoals geoordeeld onder 7.2 en 9, wel aanleiding de minister te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en ter zitting is verschenen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van
mr.J. Dijkstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Paragraaf C7/33.4.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
5.Paragraaf C7/33.4.2 Vc.
7.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3714), r.o. 3.2.