ECLI:NL:RBDHA:2024:20468

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
NL24.34470
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie inzake uitstel van vertrek op medische gronden

Op 9 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die beroep had ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om geen uitstel van vertrek te verlenen op medische gronden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het BMA-advies, dat de minister had gebruikt om zijn besluit te onderbouwen, niet voldoende inzichtelijk en concludent was. De rechtbank oordeelde dat het door de behandelaar ingeschatte hoge suïciderisico niet adequaat was meegenomen in het BMA-advies. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend en had in het verleden tijdelijk uitstel van vertrek gekregen, maar de minister had in 2020 besloten om geen uitstel meer te verlenen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan de minister om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op €1750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34470

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1] de minister
(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister om geen uitstel van vertrek op medische gronden te verlenen.
2. De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening (NL24.2361), op 19 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het besluit

3. Eiser heeft op 18 oktober 2017 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft bij de afwijzing van die aanvraag ambtshalve beoordeeld of uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet worden verleend. In het afwijzende asielbesluit van 23 april 2020 heeft de minister tijdelijk uitstel van vertrek verleend.
4. De minister heeft vervolgens op 27 mei 2020 besloten om geen uitstel van vertrek te verlenen. Het bezwaar van eiser tegen dat besluit is op 27 november 2020 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 14 juli 2021 geoordeeld dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. [2] Deze uitspraak is op 7 oktober 2022 vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), [3] waarbij de zaak is terugverwezen naar de rechtbank.
5. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, heeft op 21 december 2023 opnieuw uitspraak gedaan. Daarin is het beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 27 november 2020 vernietigd. [4] Na het aanvullende advies van het BMA [5] van 23 april 2024 en reacties van eiser, heeft de minister het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard bij besluit van 7 augustus 2024. De minister heeft in dat besluit ook geconcludeerd dat eisers uitzetting niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [6] Daarnaast is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en is bepaald dat eiser binnen vier weken de lidstaten van de Europese Unie [7] moet verlaten. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt het besluit om geen uitstel van vertrek te verlenen aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het BMA-advies
8. Uit het BMA-advies van 23 april 2024 blijkt dat eiser psychische klachten heeft, die volgens de huidige behandelaar voortkomen uit een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een depressieve stoornis met vitale en psychotische kenmerken. De depressieve klachten zijn volgens de behandelaar toegenomen sinds 2019 en verder is sprake van zeer sterke preoccupaties met suïcidaliteit die mede geluxeerd worden door mededelingen dat eiser uitgezet gaat worden. Volgens de behandelaar heeft eiser geuit dat hij die reis niet wil meemaken. De BMA-arts heeft overwogen dat uitblijven van de behandeling zal leiden tot een beperkte toename van angst- en stemmingsklachten. Het slapen zal ook (verder) verstoord raken. Er is vanuit het toestandsbeeld of de voorgeschiedenis geen reden om aan te nemen dat uitblijven van de behandeling zal leiden tot meer ernstige verschijnselen, hoewel uiteindelijk wel een beeld van emotionele en fysieke uitputting zal ontstaan. Een klachtentoename is aannemelijk, maar niet zodanig dat overlijden of toepassing van een crisismaatregel of behandeling/opname onder een zorgmachtiging noodzakelijk zal zijn. Er is niet gebleken van een gedocumenteerde suïcidepoging en er is nimmer sprake geweest van een gedwongen opname of behandeling. Door het BMA is daarom geconcludeerd dat bij het uitblijven van de behandeling geen medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden wordt verwacht. De BMA-arts heeft overwogen dat de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 21 december 2023 wel reden is om reisvoorwaarden te adviseren. In het advies is daarom geconcludeerd dat eiser niet kan reizen, tenzij hij tijdens de reis begeleid wordt door een psychiatrisch verpleegkundige en direct na de reis wordt overgedragen aan de behandelaar ter plekke. Vanwege de uitspraken van eiser met betrekking tot de uitzetting en de visie en zorgen die de behandelaar daarover heeft, heeft het BMA alsnog de behandelmogelijkheden in het land van herkomst uitgezocht. In het aanvullende advies van 9 juli 2024 heeft het BMA geconcludeerd dat het BMA-advies van 23 april 2024 gehandhaafd kan blijven.
Is het BMA-advies voldoende inzichtelijk en concludent?
Het standpunt van eiser
9. Eiser voert aan dat het BMA-advies van 23 april 2024 nog steeds te beperkt is en dat de minister de besluitvorming niet op dat advies mag baseren. Terugkeer naar Kenia zal leiden tot een medische noodsituatie, omdat hij suïcidaal is. Dat volgt ook uit de brieven van zijn behandelend psychiater. Uit het BMA-advies blijkt niet hoe het hoge risico op suïcide is beoordeeld en waarom dat risico niet leidt tot een medische noodsituatie. Het BMA heeft miskend dat eisers huidige behandeling een continue crisisinterventie is, zoals ook aangegeven door de behandelaar. Eiser wijst erop dat de behandelaar heeft toegelicht dat zijn advies over eiser niet zijn persoonlijke opvattingen zijn. Eiser wijst vervolgens op rechtsoverweging 6.2 en 6.3 van de uitspraak Groningen van 21 december 2023, [8] waaruit volgt dat het BMA in de eerdere adviezen niet inzichtelijk heeft beoordeeld of de klachten van eiser zullen leiden tot een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang van eisers gezondheidstoestand die voor intense pijn of een significante daling van zijn levensverwachting zou zorgen. Het recente BMA-advies van 23 april 2024 doet niets anders dan het eerdere advies, waarover de rechtbank oordeelde dat dit te strikt en te beperkt was. Het BMA heeft volgens eiser dus nagelaten om aan de hand van alle relevante factoren een beoordeling te maken van de directe en indirecte gevolgen van de medische klachten bij uitblijven van de behandeling. Het BMA-protocol is op dit punt achterhaald en de minister heeft het besluit daarom niet op het BMA-advies mogen baseren.
9.1.
Ten slotte stelt eiser dat het advies innerlijk tegenstrijdig is. Het BMA heeft namelijk geadviseerd dat reisvoorwaarden noodzakelijk zijn, om suïcidaliteit te voorkomen. Dit is volgens eiser niet in overeenstemming met het Paposhvili-arrest [9] en het arrest X/Cannabis. [10] Ook is op de zitting door de minister gesteld dat de behandelmogelijkheden zijn onderzocht, dat was voor eiser niet duidelijk. Eiser heeft er in dit kader op gewezen dat zijn behandelaar heeft gesteld dat de behandeling niet plaats kan vinden in Kenia en dat hier ten onrechte geen rekening mee is gehouden.
Het standpunt van de minister
10. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevolgen van uitzetting en het risico op suïcide kenbaar worden betrokken in het BMA-advies van 23 april 2024 en dat juist daarom strikte reisvoorwaarden zijn gesteld. De BMA-arts heeft beoordeeld of de klachten van eiser zorgen voor een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand die tot intense pijn of een significante daling van zijn levensverwachting zal leiden. Het beoordelen van een mogelijke toename van pijn is onderdeel van deze beoordeling. De minister heeft erop gewezen dat het suïciderisico expliciet bij het advies is betrokken, maar dat de BMA-arts heeft geconcludeerd dat het stoppen van de behandeling niet tot een medische noodsituatie zal leiden. Er is namelijk geen sprake geweest van een gedocumenteerde suïcidepoging en ook niet van een gedwongen opname of behandeling. Dat eisers behandelaar het niet eens is met die conclusie, maakt het besluit volgens de minister niet anders. De minister heeft verwezen naar het BMA-protocol 2023, waarin staat dat het aan de BMA-arts is om te bepalen of het uitblijven van de behandeling leidt tot een medische noodsituatie. Het BMA laat de feitelijke informatie van de behandelaars in het medisch advies tot uitdrukking komen. Dat betekent dat de medisch adviseur zich in zijn of haar advies niet laat leiden door de (persoonlijke) opvattingen van behandelaars. Het BMA kijkt naar objectieve feiten en gegevens en stelt op basis daarvan een advies op. Alleen op basis van de feiten, kan het BMA zeggen of er een medische noodsituatie zal ontstaan. De minister heeft geconcludeerd dat hoewel de BMA-arts niet voorbij wil gaan aan de zorgen van de huidige behandelaar, de conclusie blijft dat er geen medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden wordt verwacht bij uitblijven van de behandeling.
10.1.
Volgens de minister is de fysieke overdracht bovendien een andere indicatie dan het criterium medische noodsituatie. Deze reisvoorwaarde wordt namelijk geadviseerd als direct medisch ingrijpen wordt verwacht na de reis, maar doet niet af aan de conclusie dat er bij het uitblijven van behandeling geen medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden wordt verwacht. Op de zitting is namens de minister verduidelijkt dat zekerheidshalve ook is gekeken naar de behandelmogelijkheden in Kenia, omdat de BMA-arts aangeeft dat niet voorbij kan worden gegaan aan wat eiser zegt over de uitzetting en de visie van de behandelaar.
Het oordeel van de rechtbank
11. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, heeft op 21 december 2023 [11] overwogen dat bij het BMA-advies destijds niet was betrokken dat het risico op suïcide als hoog wordt ingeschat door de behandelaar en dat eiser kampt met een ernstige depressieve stoornis met suïcidale trekken. Omdat deze omstandigheden niet kenbaar bij het BMA-advies waren betrokken, heeft de rechtbank geoordeeld dat de gevolgen van de uitzetting op de gezondheidstoestand van eiser onvoldoende zorgvuldig zijn onderzocht.
11.1.
De rechtbankuitspraak van 21 december 2023 is evenwel tweeledig, omdat in die uitspraak ook is geoordeeld dat het beleid van de minister over de medische noodsituatie niet in overeenstemming is met het arrest X/Cannabis. Uit de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2023 [12] (gepubliceerd op 27 december 2023) blijkt echter dat dat wel het geval is, en in lijn met die Afdelingsuitspraak beoordeelt de rechtbank het beleid in het BMA-protocol over de medische noodsituatie. Zoals ook uitgelegd namens de minister op de zitting, omvat het begrip ‘medische noodsituatie’ ook een beoordeling van de eventuele toename van pijn. [13] De rechtbank overweegt dat vervolgens van belang is hoe het BMA hieraan invulling heeft gegeven in het advies.
12. De vraag die in de zaak van eiser overblijft is dus of het BMA – in tegenstelling tot het advies wat ter beoordeling lag ten tijde van de uitspraak van 21 december 2023 – inzichtelijk heeft gemaakt hoe het gestelde hoge risico op suïcide is beoordeeld en waarom dat niet leidt tot een medische noodsituatie. Die beoordeling omvat de vraag of de klachten van eiser zullen leiden tot een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand die voor intense pijn of een significante daling van zijn levensverwachting zal zorgen. [14]
12.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het door de behandelaar hoog ingeschatte suïciderisico niet voldoende kenbaar bij het BMA-advies betrokken. De behandelaar van eiser heeft aangegeven dat eiser ernstig depressief en suïcidaal is en dat de problematiek bij uitzetting zal verergeren, waarbij het er volgens de behandelaar om gaat dat het reizen met een grote mate van waarschijnlijkheid niet aan de orde zal zijn. In het BMA-advies is hierover overwogen dat bij het uitblijven van de behandeling een toename van klachten zal ontstaan. Het BMA erkent dat een beeld van emotionele en fysieke uitputting zal ontstaan, maar concludeert dat die klachten niet zo ernstig zullen zijn dat het zal leiden tot overlijden of een crisismaatregel. In het BMA-advies is echter niet uitgelegd hoe deze conclusie zich verhoudt tot het door de behandelaar gestelde hoge suïciderisico. Het enkel benoemen van het door de behandelaar gestelde hoge suïciderisico, is niet voldoende voor de conclusie dat dat risico ook daadwerkelijk en inzichtelijk is betrokken bij de beoordeling van de mogelijke medische noodsituatie. Bovendien maken de omstandigheden dat eiser onder behandeling nog geen poging heeft gedaan en dat onder behandeling geen gedwongen opname nodig is geweest, niet meteen dat dit zonder behandeling ook niet het geval zal zijn. De rechtbank acht hierbij van belang dat de behandelaar van eiser heeft toegelicht dat eisers behandeling moet worden gezien als continue crisisinterventie. Daar komt bij dat in het BMA-advies ook niet inzichtelijk is of de vastgestelde toename van klachten, de emotionele- en fysieke uitputting en het verstoorde slapen op andere wijze (dan enkel overlijden of een crisismaatregel) tot een medische noodsituatie zou kunnen leiden. Zoals hiervoor overwogen, kan een medische noodsituatie zich ook voordoen in andere gevallen dan dreigende suïcide.
12.2.
De minister heeft tegengeworpen dat het BMA alleen kan kijken naar objectieve feiten en gegevens en dat het BMA op basis daarvan een advies opstelt. De minister heeft erop gewezen dat de medisch adviseurs zich volgens het BMA-protocol niet laten leiden door de (persoonlijke) opvattingen van behandelaars. De rechtbank overweegt hierover dat in het BMA-advies dus op basis van objectieve feiten en gegevens is geconcludeerd dat bij het uitblijven van de behandeling een toename van klachten zal ontstaan die gepaard zullen gaan met emotionele en fysieke uitputting en verstoring van slaap. De BMA-arts heeft vervolgens overwogen dat hij niet voorbij wil gaan aan de zorgen van de behandelaar, maar dat de conclusie blijft dat geen medische noodsituatie zal ontstaan. Zonder nadere uitleg acht de rechtbank deze conclusie niet inzichtelijk en concludent. Aan de hand van de bij het BMA bekend zijnde objectieve feiten en gegevens had namelijk uitgelegd moeten worden waarom die gegevens niet leiden tot een medische noodsituatie, ondanks de vastgestelde toename van klachten en ondanks het door de behandelaar gestelde hoge suïciderisico.
13. Het is voor de rechtbank ten slotte ook niet duidelijk of de behandelmogelijkheden zijn onderzocht in het kader van de gestelde noodzakelijke reisvoorwaarden of in het kader van een eventueel benodigde behandeling. In het BMA-advies zijn reisvoorwaarden gesteld en daarbij is door de behandelaar ingegaan op beschikbare opname in een ziekenhuis. Op de zitting is namens de minister uitgelegd dat de behandelmogelijkheden in Kenia zijn uitgezocht, wegens de zorgen van de behandelaar. In het BMA-advies is echter onder de landgebonden vragen en de behandelmogelijkheden enkel ‘niet van toepassing’ genoteerd. In het advies is niet duidelijk of en in hoeverre de (eventueel benodigde) behandelingen in Kenia beschikbaar zijn. Immers, het is op dit moment niet duidelijk voor welke behandelingen en medicatie is uitgezocht of deze beschikbaar zijn in Kenia en ook niet of daarbij de door de behandelaar gestelde zorgen over de effectiviteit van de behandeling zijn meegenomen. Eiser heeft in dit kader terecht aangevoerd dat dit aspect wel bij de beoordeling moet worden betrokken, zoals ook blijkt uit Afdelingsjurisprudentie. [15] De overweging in het aanvullende BMA-advies van 9 juli 2024 dat het schrijven van de behandelaar en de informatie uit het dossier niet leidt tot gerede twijfel over de effectiviteit van de beoordeling of behandeling direct na de reis, is hiervoor onvoldoende. Deze conclusie is immers niet nader gemotiveerd en uit dit advies blijkt ook niet of het enkel gaat om directe opname na de reis of dat ook is gekeken naar de (eventueel benodigde) opvolgende behandeling in Kenia.
14. Het BMA-advies is gelet op al het voorgaande niet inzichtelijk en concludent en ook niet in overeenstemming met de rechtbankuitspraak van 21 december 2023. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, [16] kan het besluit daarom al geen stand houden. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister het besluit niet op het BMA-advies had mogen baseren en dat het besluit dan ook in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
15. De rechtbank komt daarom niet toe aan een bespreking van de beroepsgronden gericht tegen het terugkeerbesluit en de daarbij horende beoordeling van artikel 8 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf op de aanvraag te beslissen dan wel om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat het aan de minister is om nader onderzoek te verrichten en een nieuwe beoordeling te maken. De minister moet binnen 12 weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak.
18. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op binnen 12 weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid van deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.zaaknummer AWB 20/8812.
5.Bureau medische advisering
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
7.Met uitzondering van Ierland, aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein.
9.EHRM 13 december 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381 (Paposhvili)
10.Hof van Justitie 22 november 2022, ECLI:EU:C:2022:913 (X/Cannabis)
13.In het X/Cannabis arrest legt het Hof “aanzienlijke en onomkeerbare pijn” zo uit dat door het ontbreken van de medische behandeling er zo’n intense pijn wordt veroorzaakt en de vreemdeling zulke ernstige en onomkeerbare psychische klachten of zelfs neigingen tot suïcide kan krijgen, dat dit in strijd is met de menselijke waardigheid. (Ov. 71.)
14.In overeenstemming met het Hof van Justitie 22 november 2022, ECLI:EU:C:2022:913 (X/Cannabis).