ECLI:NL:RBDHA:2024:20652

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
NL24.22483
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) voor nareis op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie

Op 10 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) om na te reizen naar haar referent. De aanvraag was door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 1 september 2022, en het bezwaar hiertegen werd op 3 mei 2024 eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiseres en haar gemachtigde afwezig waren. Na heropening van het onderzoek op 15 augustus 2024, heeft de rechtbank kennisgenomen van een analyseformulier van Bureau Documenten, dat concludeerde dat de door eiseres overgelegde voogdijverklaring met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt was. De rechtbank oordeelde dat de minister aan zijn vergewisplicht had voldaan en dat er geen aanleiding was om af te wijken van de beleidsregels. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd voor haar identiteit en de familierechtelijke relatie als pleegkind van de referent. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen mvv krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22483

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) om na te reizen naar [naam] (de referent).
1.1.
De minister heeft de aanvraag met het besluit van 1 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde waren met kennisgeving afwezig.
1.3.
Bij brief van 15 augustus 2024 is het onderzoek door de rechtbank heropend en is de minister verzocht om nadere stukken over te leggen ten aanzien van de beoordeling van een door eiseres overgelegd document. Bij brief van 29 augustus 2024 heeft Bureau Documenten een analyseformulier overgelegd, onder verzoek tot toepassing van artikel 8:29 van de Awb. [2] De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de beperking van de kennisneming. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Met de beslissing van
25 oktober 2024 heeft de rechtbank, in andere samenstelling, bepaald dat beperking van de kennisneming van het analyseformulier gerechtvaardigd is. De gemachtigde van eiseres heeft op dezelfde datum aangegeven zich niet te verzetten tegen kennisneming van het formulier door de rechtbank.
1.4.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het analyseformulier. Vervolgens hebben partijen aangegeven dat zij een nadere zitting niet nodig vinden en heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
1.5.
Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiseres hoeft dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beslissing van de minister om eiseres geen machtiging voorlopig verblijf in verband met nareis te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. Met het besluit van 3 mei 2024 heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen de weigering van de mvv kennelijk ongegrond verklaard. Dit maakt dat eiseres niet hoefde te worden gehoord. De minister stelt dat er in het geval van eiseres geen aanleiding is om vanwege bijzondere omstandigheden af te wijken van de toepasselijke beleidsregels en de aanvraag toch in te willigen.
4.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat eiseres haar identiteiten de familierechtelijke relatie als pleegkind van de referent niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit onderzoek door Bureau Documenten is voldoende duidelijk gebleken dat de door eiseres overgelegde voogdijverklaring met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de minister de vergewisbrief van 24 augustus 2022 alsnog aan eiser ter beschikking gesteld.
4.2.
Eiseres heeft naar de mening van de minister ook onvoldoende uitgelegd waarom zij haar identiteit en de familierechtelijke relatie niet op andere wijze aannemelijk kan maken. Uit de vereiste integrale beoordeling volgt dat eiseres niet het voordeel van de twijfel krijgt. Daarnaast is de gestelde pleegrelatie niet aannemelijk gemaakt. De door eiseres ingediende bezwaargronden hebben niet geleid tot andere conclusies over het besluit tot afwijzing van de mvv.
Heeft de minister ten onrechte afgezien van het horen in de bezwaarfase?
5. Eiseres voert - samengevat - aan dat zij (en/of referent) in de bezwaarfase gehoord had moeten worden. [3] De bezwaargronden, de lange procedure en de omvang van het bestreden besluit geven daartoe aanleiding. Bovendien volgt de minister het standpunt van eiseres op onderdelen in het bestreden besluit. Eiseres beroept zich verder op een aantal uitspraken van de Afdeling [4] en stelt dat de minister op grond daarvan niet van horen had mogen afzien.
5.1.
De minister heeft op de zitting aangevoerd dat in het besluit aan eiseres is tegengeworpen dat zij de identiteit, de familierelatie en het gezinsverband niet aannemelijk heeft gemaakt. De bij de aanvraag overgelegde documenten waren daarvoor onvoldoende. In de bezwaarfase zijn vervolgens geen andere of nieuwe documenten ingediend. Ook is niet aangevoerd dat eiseres bezig was met verkrijgen van andere documenten, bijvoorbeeld een contra-expertise of andere documenten uit het land van herkomst. In dit geval was er dus geen enkele indicatie dat er nieuwe documenten zouden volgen. Dat wat verder in het bezwaarschrift was aangevoerd gaf ook geen nieuwe informatie over de identiteit, de familierelatie en het gezinsverband. De minister heeft dus op goede gronden afgezien van het horen.
6. De Afdeling heeft in de uitspraak van 6 juni 2022 het toetsingskader van de hoorplicht in vreemdelingenzaken uiteengezet. [5] Kort samengevat volgt uit deze uitspraak dat het uitgangspunt is dat de minister een vreemdeling hoort in bezwaar. Van deze hoorplicht kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. [6] Hiervan is sprake als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar
niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Volgens de Werkinstructie 2022/20 van de
minister kan hiervan sprake zijn als in bezwaar alleen feiten en omstandigheden
worden aangevoerd die al voorafgaand aan de bezwaarprocedure afdoende zijn onderzocht
en zijn meegewogen in het besluit op de aanvraag, en daarover geen nieuwe argumenten of
gezichtspunten naar voren worden gebracht (herhaling van zetten).
6.1.
De rechtbank vindt dat de minister in dit geval heeft kunnen afzien van het horen in bezwaar. Uit het besluit blijkt duidelijk waarom de minister de identiteit, de familierelatie en het gezinsverband niet aannemelijk heeft gevonden. In de bezwaarprocedure heeft eiseres geen andere documenten ingediend of aangevoerd dat zij bezig was nadere documenten te verkrijgen. Ook is geen verdere toelichting gegeven op de onmogelijkheid om aanvullende documenten te verkrijgen. De algemene stelling van eiseres dat de bezwaargronden, de lange bezwaarprocedure en de omvang van het bestreden besluit aanleiding hadden moeten geven om eiseres te horen, is onvoldoende voor een ander oordeel. De rechtbank volgt de minister dan ook in zijn conclusie dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. De beroepsgrond slaagt niet.
De voogdijverklaring
7. Eiseres voert in het beroepschrift verder aan dat de minister haar eerder had kunnen en moeten informeren over de vergewisbrief. Eiseres mist nu een instantie om haar oordeel over deze brief naar voren te brengen. Eiseres betoogt verder dat zij de beoordeling van de inhoud en conclusies van het echtheidsonderzoek van de voogdijverklaring niet kan nagaan en zo mogelijk overdoen. De vergewisplicht is geschonden. Eiseres meent dat de minister in elk geval enige toelichting had moeten geven op de noodzaak van geheimhouding en niet had mogen volstaan met verwijzing naar een openbaar beleidsstuk.
7.1.
Op de zitting heeft de minister erkend dat de vergewisbrief eerder dan bij het bestreden besluit overgelegd had kunnen worden. Maar eiseres is daardoor niet gedupeerd. De beslissing zou ook niet anders zijn geweest. De minister heeft er ook nog op gewezen dat zij niet verplicht was de brief over te leggen. De verklaring van onderzoek van Bureau Documenten, samen met de vergewisbrief, maakt dat de verklaring van onderzoek voldoende inhoudelijk inzichtelijk is. De minister heeft op de zitting aangeboden om, mocht de rechtbank de conclusies van Bureau Documenten niet voldoende inzichtelijk vinden, de rechtbank inzage te verlenen in de onderliggende stukken.
8. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten een deskundigenadvies. [7] De minister mag er in principe van uitgaan dat een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Maar er kunnen zich situaties voordoen waarin de vergewisplicht van de minister meebrengt dat hij moet nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen. Daartoe kan de minister onder meer de onderliggende stukken inzien. De minister moet de vreemdeling gemotiveerd laten weten of en zo ja in hoeverre hij de conclusies onderschrijft nadat hij de stukken heeft ingezien.
8.1.
De rechtbank vindt dat de minister niet onzorgvuldig heeft gehandeld door (pas) bij het bestreden besluit de vergewisbrief te overleggen. Partijen zijn het eens dat de vergewisbrief eerder naar de gemachtigde van eiser gestuurd had kunnen worden, maar eiseres is hierdoor niet benadeeld. De gemachtigde van eiseres heeft namelijk in beroep kunnen reageren op de vergewisbrief en wat daarover in het bestreden besluit is genomen. De gemachtigde van eiseres heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
9. De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de minister aan zijn vergewisplicht heeft voldaan bij de beoordeling van de voogdijverklaring.
9.1.
In de verklaring van onderzoek van 15 augustus 2022 heeft Bureau Documenten geconcludeerd dat de voogdijverklaring met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. Na controle is namelijk gebleken dat de verschijningsvorm en opmaak en afgifte afwijken van het beschikbare vergelijkingsmateriaal.
9.2.
De rechtbank volgt eiseres dat Bureau Documenten in de verklaring van onderzoek alleen in zeer summiere en algemene bewoordingen heeft uitgelegd op welke manier zij tot de conclusie is gekomen dat de voogdijverklaring met aan zekerheid grenzende verklaring waarschijnlijkheid niet echt is. De minister heeft dit met de vergewisbrief ook niet (nader) inzichtelijk gemaakt. In de vergewisbrief staat namelijk alleen dat een medewerker van TOELT [8] na inzage in de onderliggende stukken heeft geconcludeerd dat de verklaring van onderzoek inhoudelijk inzichtelijk is. Een nadere inhoudelijke toelichting ontbreekt in de vergewisbrief. De rechtbank kan op basis van de vergewisbrief daarom niet controleren of de minister zich aan de vergewisplicht heeft voldaan. De rechtbank merkt op dat van de minister niet gevraagd kan worden dat hij tot in detail inzichtelijk maakt hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen, maar wel dat hij een enigszins concrete toelichting geeft.
9.3.
De rechtbank heeft vervolgens de minister gevraagd om meer inzicht te geven in het onderzoek van Bureau Documenten. De minister heeft dit gedaan en de rechtbank heeft kennisgenomen van het onderliggende analyseformulier van Bureau Documenten. [9] Op basis van die informatie komt de rechtbank tot het oordeel dat de minister aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. De rechtbank komt op basis van het analyseformulier tot de slotsom dat het onderzoek de conclusie dat de voogdijverklaring met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is kan dragen en dat de minister zich daarvan voldoende heeft vergewist. De rechtbank kan en zal dit oordeel niet nader motiveren, omdat daarmee te veel van de onderzoeksmethoden van Bureau Documenten wordt prijsgegeven. Het belang van het geheimhouden van deze onderzoeksmethode is eerder door de geheimhoudingskamer zwaarwegender gevonden dan het belang van eiseres om van de onderliggende stukken kennis te nemen. Door nu een uitgebreidere motivering te geven zou de rechtbank dat belang doorkruisen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat zij geen mvv krijgt in verband met nareis. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. van der Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.De gemachtigde van eiser verwijst naar uitspraken van de Afdeling van 23 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:878), 6 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:973) en 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1918).
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1918).
6.Zie ook artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:636).
8.De Afdeling Expertise, Team Onderzoek en Expertise Land en Taal.
9.Op grond van artikel 8:29 Awb en met toestemming van de gemachtigde van eiseres.