ECLI:NL:RBDHA:2024:20728

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
NL24.5727
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) voor verblijf bij gezinslid; beoordeling van gezinsleven en jongvolwassenenbeleid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2024, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) beoordeeld. De aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met besluiten van 4 oktober 2021 en een bestreden besluit van 23 januari 2024. De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2024 behandeld, waarbij eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde en een tolk. De eisers, die de Syrische nationaliteit hebben, stelden dat er sprake was van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat de referent, die in Turkije woont, niet onder het jongvolwassenenbeleid valt, omdat hij zelfstandig heeft geleefd en geen afhankelijkheid van zijn ouders vertoonde. De rechtbank oordeelde dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid of hechte persoonlijke banden waren die een gezinsleven konden rechtvaardigen. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, en zij kregen geen proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van het jongvolwassenenbeleid en de vereisten voor het aannemen van gezinsleven onder het EVRM.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5727

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] , V-nummer: [v-nummer 1] , eiser 1

[eiseres 2], V-nummer: [v-nummer 2] , eiseres 2
[eiseres 3], V-nummer: [v-nummer 3] , eiseres 3
hierna tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.I. Latul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met de besluiten van 4 oktober 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 januari 2024 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de referent van eisers, H. Rida als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser 1 is geboren op [geboortedatum 1] 1967, eiseres 2 op [geboortedatum 2] 1979 en eiseres 3 op [geboortedatum 3] 2004. Eisers hebben de Syrische nationaliteit. Referent heeft op 11 december 2020 voor eisers aanvragen ingediend voor een mvv met het verblijfsdoel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ om bij referent, hun zoon/broer, te verblijven.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat tussen eisers en referent geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] . Referent valt niet onder het jongvolwassenenbeleid, omdat hij feitelijk niet meer behoort tot het gezin van zijn ouders. Referent heeft sinds zijn vertrek uit Syrië in 2015 significante stappen naar zelfstandigheid gemaakt. Gelet hierop is de gezinsband tussen eisers en referent verbroken. Ook is niet gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en referent. [2] Verweerder heeft een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt en heeft die in het nadeel van eisers laten uitvallen. Ook tussen referent en eiseres 2 is geen sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat er tussen hen geen sprake is van hechte persoonlijke banden.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en voeren – kort samengevat – het volgende aan. Referent valt onder het jongvolwassenenbeleid. De gezinsband tussen eisers en referent is niet verbroken, omdat het vertrek uit Syrië is ingegeven door een vluchtsituatie en referent er niet in is geslaagd zijn leven zelfstandig vorm te geven. Hij heeft noodgedwongen de noodzakelijke stappen ondernomen om zichzelf staande te houden en leefde in Turkije met te onzekere huisvesting en inkomsten. Verder heeft verweerder een onjuiste belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt. Volgens eisers heeft verweerder te weinig gewicht toegekend aan het bestaan van een objectieve belemmering en de situatie van eisers in Syrië en een te groot gewicht toegekend aan het economisch belang van de Nederlandse Staat. In dit verband verwijzen eisers naar verschillende uitspraken. Ook stellen eisers dat zij niet blijvend gebruik willen maken van de openbare kas en de hulp bij huisvesting en integratie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Jongvolwassenenbeleid
7. Volgens het jongvolwassenenbeleid neemt verweerder familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouder(s) en het meerderjarig kind aan als het meerderjarig kind jongvolwassen is, met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft, niet in zijn eigen onderhoudt voorziet en geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie. Er hoeft dan geen sprake te zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Voor de beoordeling of de jongvolwassene met zijn ouder(s) in gezinsverband samenleeft, is voor verweerder leidend het moment van binnenkomst van de jongvolwassene in Nederland en betrekt hij ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de jongvolwassene uit zijn of haar land van herkomst. Verder beoordeelt verweerder of zich na binnenkomst van de jongvolwassene in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor aangenomen kan worden dat van samenleving in gezinsverband niet langer sprake is. [3]
7.1.
Uit de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 29 mei 2024 [4] volgt dat verweerder omstandigheden die alleen het gevolg zijn van een vluchtsituatie niet zomaar mag tegenwerpen bij de beoordeling of het meerderjarig kind feitelijk tot het gezin is blijven behoren. Als het kind noodgedwongen zelfstandig is geworden door een vluchtsituatie, mag verweerder dit tegenwerpen als dat kind zich zelfstandig en moeiteloos handhaaft. Hieraan is voldaan wanneer het meerderjarig kind zelfstandig is gaan wonen en er ten tijde van de mvv-aanvraag in is geslaagd zijn leven zelfstandig vorm te geven. Hieraan is niet voldaan als een meerderjarig kind slechts noodgedwongen de noodzakelijke stappen heeft ondernomen om zichzelf staande te kunnen houden. Uit deze uitspraak volgt echter niet dat stappen die naar zelfstandigheid worden ondernomen, reeds vanwege het gedwongen karakter van het vertrek als noodgedwongen stappen moeten worden aangemerkt.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat referent niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. In dit geval heeft verweerder mogen aannemen dat referent niet langer feitelijk tot het gezin behoort van zijn ouders en zusje, omdat hij in Turkije stappen heeft gezet om zich zelfstandig en moeiteloos te kunnen handhaven. Referent heeft in Turkije geruime tijd zelfstandig gewoond en gewerkt, waardoor hij in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien. Daarnaast heeft referent verklaard dat hij zijn ouders weleens financieel gesteund heeft. Nu eiser niet financieel afhankelijk was van zijn ouders en zelfstandig in zijn onderhoud kon voorzien, is het jongvolwassenebeleid niet van toepassing op eiser. De gestelde onzekerheid van zijn huisvesting en inkomsten leiden niet tot een ander oordeel, nu niet gebleken is dat referent tijdens zijn verblijf in Turkije onvoldoende inkomsten heeft gegenereerd om zelfstandig in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.
7.3.
Op de zitting hebben eisers een beroep gedaan op de uitspraak van de rechtbank van 28 november 2022 [5] en gesteld dat de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de eiser zich in die zaak heeft kunnen handhaven vergelijkbaar zijn aan de situatie van referent in de huidige zaak. De rechtbank volgt dit niet, omdat in deze zaak referent heeft verklaard dat hij in Turkije na een tijdje zijn eigen huur betaalde en genoeg verdiende om ook zijn ouders af en toe financieel te kunnen ondersteunen. Hierdoor is geen sprake van een vergelijkbare situatie.
7.4.
Verder heeft verweerder mogen aannemen dat referent niet slechts noodgedwongen noodzakelijke stappen heeft ondernomen om zichzelf staande te kunnen houden. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat sprake is van een daadwerkelijk en ook door hem gewenst zelfstandig leven. De rechtbank volgt verweerder hierin. Referent heeft verklaard dat hij bij eventuele komst van eisers liever alleen blijft wonen en blijft studeren. Hij heeft geen individuele omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander standpunt leiden.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
8. Nu referent niet aan het jongvolwassenenbeleid voldoet, kan alleen familie- of gezinsleven worden aangenomen tussen eisers en referent indien sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid of hechte persoonlijke banden. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid of hechte persoonlijke banden. Eisers hebben geen beroepsgronden gericht tegen dit onderdeel van het bestreden besluit. Omdat de rechtbank uitspraak doet op grondslag van het beroepschrift, zal de rechtbank geen oordeel vellen over dit onderdeel van het bestreden besluit. [6]
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
9. Uit recente uitspraken van de hoogste bestuursrechter [7] volgt dat verweerder mag volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid of hechte persoonlijke banden tussen een vreemdeling en referent bestaan, als verweerder daarbij alle relevante individuele aspecten heeft betrokken. Verweerder hoeft in dat geval niet de belangen van de Nederlandse Staat af te wegen tegen de belangen van de betrokken vreemdeling. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Hoewel verweerder wel een belangenafweging heeft gedaan, zal de rechtbank hier daarom niet op ingaan. Het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel met verwijzing naar verschillende uitspraken slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op 21 juni 2024.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Volgens paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 neemt verweerder enkel familie- of gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en op grond van artikel 3.13, tweede lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than normal emotional ties’).
3.WI 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145.
5.Uitspraak van de Rechtbank Zwolle van 28 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12698.
6.Zie artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht.
7.Uitspraken van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188 en ECLI:NL:RVS:2024:1187.