ECLI:NL:RBDHA:2024:20747

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
NL23.18404
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht op grond van unierecht en ongewenstverklaring van een Poolse vreemdeling met meerdere veroordelingen voor vermogensdelicten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Poolse vreemdeling, tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht en de ongewenstverklaring. De minister van Asiel en Migratie heeft op 7 december 2021 besloten om het verblijfsrecht van eiser te beëindigen, en dit besluit werd op 1 juni 2023 in het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 3 juli 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

Eiser, geboren in 1996, heeft een geschiedenis van meerdere veroordelingen voor lichte strafbare feiten, waaronder diefstal en inbraak. De rechtbank oordeelt dat zijn gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, wat de beëindiging van zijn verblijfsrecht en de ongewenstverklaring rechtvaardigt. Eiser betoogt dat hij geen bedreiging vormt en dat zijn persoonlijke omstandigheden zwaarder moeten wegen, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met zijn situatie. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond is en het beroep tegen de beëindiging van het verblijfsrecht niet-ontvankelijk is verklaard.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aan bepaalde voorwaarden te voldoen om rechtmatig verblijf in Nederland te behouden, en dat herhaalde veroordelingen voor strafbare feiten kunnen leiden tot beëindiging van verblijfsrechten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18404

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. W. Epema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht en de ongewenstverklaring.
1.1.
Verweerder heeft dit besluit op 7 december 2021 genomen. Met het bestreden besluit van 1 juni 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1996 en heeft de Poolse nationaliteit. Verweerder heeft eisers verblijfsrecht beëindigd, omdat zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving [1] en omdat er aan de zogenoemde “glijdende schaal” [2] wordt voldaan. Ook heeft verweerder eiser ongewenst verklaard, omdat eiser is veroordeeld vanwege een misdrijf waarvoor een gevangenisstraf van drie jaar of meer geldt [3] en omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde [4] . Eiser is meerdere keren onherroepelijk veroordeeld en wordt als veelpleger aangemerkt.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser betoogt dat verweerder zijn verblijfsrecht niet heeft mogen beëindigen en hem niet ongewenst heeft mogen verklaren. Eiser vindt namelijk dat hij geen actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Ook leiden de beëindiging van zijn verblijfsrecht en de ongewenstverklaring tot een schending van artikel 8 van het EVRM [5] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser zich richt tegen zowel de beëindiging van zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht als tegen de ongewenstverklaring. Een vreemdeling kan geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben zolang zijn ongewenstverklaring voortduurt. [6] Dit betekent dat eiser bij de beoordeling van zijn beroep tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht geen belang heeft zolang de ongewenstverklaring voortduurt. [7] Het beroep tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht is daarom alleen ontvankelijk als de uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat de hem opgelegde ongewenstverklaring niet langer van kracht is. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring betrekt de rechtbank wel ten volle de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht.
6. Eiser heeft aanvankelijk aangevoerd dat hij een duurzaam verblijfsrecht heeft opgebouwd in Nederland. Ook heeft hij aangevoerd dat verweerder de glijdende schaal verkeerd heeft toegepast. Deze beroepsgronden heeft eiser op zitting ingetrokken. De rechtbank gaat daar in deze uitspraak dus niet meer op in.
Beëindigen verblijfsrecht en opleggen ongewenstverklaring
7. Op grond van de Verblijfsrichtlijn [8] kan de vrijheid van verkeer en verblijf van Unieburgers worden beperkt bij onder meer redenen van openbare orde. Het aanvoeren van een reden van openbare orde moet in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel, mag alleen gebaseerd zijn op het gedrag van betrokkene en het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormen voor een fundamenteel belang van de samenleving. [9] De hoogste bestuursrechter heeft meerdere keren overwogen [10] , dat de Richtsnoeren [11] een handvat bieden voor de interpretatie van de Verblijfsrichtlijn. Volgens paragraaf 3.2 van de Richtsnoeren kunnen onder bepaalde omstandigheden veelvuldig gepleegde lichte feiten een bedreiging voor de openbare orde vormen, terwijl elk strafbaar feit op zichzelf geen voldoende ernstige bedreiging vormt. Verweerder moet dit aantonen en bij zijn beoordeling met name rekening houden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade. [12] Het feit dat een persoon meermaals is veroordeeld, is op zichzelf niet voldoende. Ook moet verweerder bezien of eiser sinds het (laatst) gepleegde strafbare feit een positieve gedragsverandering heeft doorgemaakt. Ten slotte dient verweerder ook de persoonlijke omstandigheden van eiser te betrekken bij het beëindigen van zijn verblijfsrecht.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Verweerder heeft daartoe kunnen overwegen dat eiser herhaaldelijk voor lichte strafbare feiten is veroordeeld en dat hij die strafbare feiten recent heeft gepleegd. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie is gebleken dat eiser op 19 april 2022 is veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf wegens een veelvoud aan vermogensdelicten, waaronder veel inbraken. Eiser is onder meer veroordeeld wegens diefstal van fietsen door inbraak op een camping, diefstal uit bedrijfspanden, diefstal uit en vanaf auto’s, koperdiefstal en overige gekwalificeerde vermogensdelicten. Eerder is eiser in 2020 veroordeeld voor het plegen van woningbraak en tussen 2017 en 2019 meermaals veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder woninginbraken en diefstal van fietsen. Verweerder heeft kunnen concluderen dat er daarom voldoende reden is om recidivegevaar aan te nemen en dat eiser hiermee voldoet de glijdende schaal. [13] Verder heeft verweerder in zijn besluitvorming rekening gehouden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade. Zo heeft verweerder onder meer toegelicht welke impact de strafbare feiten op de slachtoffers heeft gehad. Ten aanzien van de overwegingen om aan eiser geen ISD maatregel op te leggen, stelt de rechtbank met verweerder vast dat uit het vonnis blijkt dat, hoewel aan de voorwaarden voor het opleggen van een ISD maatregel wordt voldaan, deze niet wordt opgelegd, omdat een ISD maatregel in het geval van eiser neer zou komen op enkel kale detentie met als enige doel het beschermen van de maatschappij gedurende de duur van de maatregel.
7.2.
Verder heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser geen positieve gedragsverandering heeft doorgemaakt. Eiser heeft een aantal diploma’s overgelegd die behaald zijn tijdens zijn detentieperiode, maar dit heeft verweerder onvoldoende mogen vinden. Zoals verweerder in het verweerschrift hierbij heeft opgemerkt, geven deze stukken ook geen inzicht in het gedrag dat eiser op de langere termijn als vrij persoon in de maatschappij zal vertonen.
Artikel 8 van het EVRM
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de persoonlijke omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken. Verweerder heeft hier geen aanleiding in hoeven zien om van de beëindiging van het verblijfsrecht en de ongewenstverklaring af te zien, omdat er slechts sprake is van een geringe binding met Nederland. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser het grootste deel van zijn leven buiten Nederland heeft doorgebracht. Niet is gebleken dat eiser naaste familieleden en werk in Nederland heeft. Eiser heeft niet onderbouwd dat zijn vader in Nederland woont en dat zij niet van elkaar kunnen worden gescheiden, ondanks dat verweerder hem hierop gewezen heeft. De stelling van eiser dat zijn persoonlijke belangen zwaarder moeten wegen dan die van de Nederlandse staat, is niet nader onderbouwd. Verweerder heeft de belangenafweging dan ook in het nadeel van eiser kunnen laten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep tegen de ongewenstverklaring is ongegrond.
10. Het beroep tegen de beëindiging van het verblijfsrecht op grond van het Unierecht is niet-ontvankelijk.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ten aanzien van de beëindiging van het verblijfsrecht op grond van het Unierecht niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op 14 augustus 2024.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Paragraaf B10/2.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
2.Artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3.Artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw).
4.Artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Artikel 67, derde lid, van de Vw.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 22 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN2265.
8.Richtlijn 2004/38/EG.
9.Artikel 27, lid 1 en 2 van de Verblijfsrichtlijn; Zie ook hoofdstuk 3 van de richtsnoeren van 2 juli 2009 voor de toepassing van de richtlijn 2004/38/EG (COM(2009)313), artikel 8.22 van het Vb en paragraaf B10/2.3 van de Vc.
10.Zie de uitspraken van de Afdeling van 5 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1054 en van 19 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:186.
11.Mededeling van de Europese Commissie aan het Parlement en de Raad van 2 juli 2009 betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van de Verblijfsrichtlijn (COM(2009) 313 definitief.
12.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:62.
13.Meer specifiek voldoet eiser aan artikel 3.86, vierde en vijfde lid van het Vb.