ECLI:NL:RBDHA:2024:20747
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging verblijfsrecht op grond van unierecht en ongewenstverklaring van een Poolse vreemdeling met meerdere veroordelingen voor vermogensdelicten
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Poolse vreemdeling, tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht en de ongewenstverklaring. De minister van Asiel en Migratie heeft op 7 december 2021 besloten om het verblijfsrecht van eiser te beëindigen, en dit besluit werd op 1 juni 2023 in het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 3 juli 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
Eiser, geboren in 1996, heeft een geschiedenis van meerdere veroordelingen voor lichte strafbare feiten, waaronder diefstal en inbraak. De rechtbank oordeelt dat zijn gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, wat de beëindiging van zijn verblijfsrecht en de ongewenstverklaring rechtvaardigt. Eiser betoogt dat hij geen bedreiging vormt en dat zijn persoonlijke omstandigheden zwaarder moeten wegen, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met zijn situatie. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond is en het beroep tegen de beëindiging van het verblijfsrecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aan bepaalde voorwaarden te voldoen om rechtmatig verblijf in Nederland te behouden, en dat herhaalde veroordelingen voor strafbare feiten kunnen leiden tot beëindiging van verblijfsrechten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.