ECLI:NL:RBDHA:2024:20776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
AWB 21/3231 en AWB 20/8824
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat eisers niet in het bezit zijn van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en de aanvraag niet tijdig is ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2022 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek heropend in afwachting van een andere beroepsprocedure van eisers, maar uiteindelijk is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de eerdere verblijfsvergunning van eiser is ingetrokken wegens het verstrekken van onjuiste gegevens en dat er geen sprake is van een familie- of gezinsleven dat bescherming geniet onder artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding afgewezen, omdat de intrekking van de vergunning nog steeds van kracht is. De rechtbank concludeert dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor eisers om hun gezinsleven buiten Nederland voort te zetten en dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eisers krijgen geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/3231 en AWB 20/8824
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 29 augustus 2024 in de zaken tussen

[eiser 1] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer 1]
[eiser 2], eiser 2/verzoeker 2 (hierna: eiser 2)
V-nummer: [v-nummer 2]
[eiser 3], eiser 3/verzoeker 3 (hierna: eiser 3)
V-nummer: [v-nummer 3]
hierna tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: G. Jairam),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Latul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ (AWB 21/3231) en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers (AWB 20/8824).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 26 november 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 mei 2021 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2022 op zitting behandeld. Daaraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder. Het onderzoek is daarna gesloten.
1.3.
Op 28 april 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend in afwachting van de uitspraak in de andere beroepsprocedure van eisers met zaaknummer AWB 20/9430. Op 28 september 2023 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in de beroepsprocedure met zaaknummer AWB 20/9430. Verweerder heeft bij brieven van 27 november 2023 en 13 mei 2024 hierop een reactie gegeven. Vervolgens is een nieuwe zitting gepland.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1970, eiser 2 op [geboortedatum 2] 2003 en eiser 3 op [geboortedatum 3] 2009. Eisers hebben de Surinaamse nationaliteit. Eiser wenst verblijf als familie- of gezinslid bij mevrouw [referente 1] (referente). Eiser wenst ook voor zijn zoons (eiser 2 en eiser 3) verblijf als familie- of gezinslid bij eiser.
3. Eerder heeft verweerder een eerdere verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referente 2] (eerdere referente)’ van eiser bij het besluit van 20 maart 2020 ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 2 oktober 2018. Bij besluit van 26 november 2020 is het tegen deze intrekking gerichte bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard, omdat is geconstateerd dat eiser en de eerdere referente een relatie zijn aangegaan met als enig doel eiser verblijfsrecht in Nederland te verschaffen. Bij uitspraak van 28 september 2023 [1] heeft de rechtbank het beroep van eiser in die procedure ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen die uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In die procedure heeft de hoogste bestuursrechter voor zover bekend nog geen beslissing genomen.
4. Verweerder heeft de huidige aanvraag afgewezen, omdat eisers hun aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel van de verblijfsvergunning niet tijdig hebben ingediend en niet in het bezit zijn van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Omdat zij ten aanzien van de vorige verblijfsvergunning onjuiste gegevens hebben verstrekt, kunnen zij geen beroep doen om de indiening binnen redelijke termijn na afloop van de vorige vergunning. De huidige aanvraag is daarom aan te merken als een aanvraag om eerste toelating. [2] Eisers dienen dan in het bezit te zijn van een mvv. Tot slot heeft verweerder geconcludeerd het besluit om eisers geen verblijfsvergunning toe te kennen niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Tussen eisers en referente is geen sprake van familie- of gezinsleven. Met de uitzetting van eisers is geen sprake van inmenging in het recht op familie- of privéleven in het kader van artikel 8 van het EVRM. Voor zover er tussen referente en eisers wel sprake is van familie- of gezinsleven, valt de belangenafweging in dit kader in het nadeel van eisers uit.
Wat vinden eisers in beroep?
5. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit van verweerder en voeren – kort gezegd – het volgende aan. Verweerder stelt ten onrechte dat de aanvraag om wijziging van de verblijfsvergunning niet tijdig, dan wel niet binnen een redelijke termijn, is ingediend. Verder zijn eisers van mening dat zij gelet op de COVID-19 pandemie niet kunnen terugkeren naar Suriname. Ook vinden eisers dat zij wel degelijk hebben aangetoond dat eiser en referente een duurzame relatie hebben en in ieder geval sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Met betrekking tot de invulling van hun gezinsleven hebben eisers in beroep vele foto’s, Whatsapp-berichten, screenshots van telefoongesprekken en andere bewijsstukken overgelegd. Ten slotte heeft verweerder de hoorplicht geschonden door eisers niet te horen in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Verzoek om aanhouding
7. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers een verzoek om aanhouding gedaan, omdat de hoogste bestuursrechter nog geen beslissing heeft genomen in de andere procedure van eisers.
7.1.
De rechtbank ziet echter geen aanleiding om deze zaak verder aan te houden en wijst het verzoek om aanhouding af. In de andere beroepsprocedure heeft de rechtbank het tegenwerpen van een schijnrelatie gesanctioneerd en de intrekking van die vergunning met terugwerkende kracht in stand gelaten. Het hoger beroep in die zaak heeft geen schorsende werking, zodat deze intrekking ondanks het hoger beroep van kracht is.
Tijdigheid aanvraag
8. Nu het besluit van 26 november 2020 nog van kracht is, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de aanvraag van eisers niet tijdig is ingediend, aangezien de eerdere verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is ingetrokken en sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb). Er is een schijnrelatie vastgesteld en eiser heeft dan ook onjuiste gegevens verstrekt dan wel gegevens achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de eerdere aanvraag tot het verlenen van een verblijfsgunning hebben geleid. Om die reden kan hji geen beroep doen op de vrijstelling van het mvv vereiste die volgt uit het bepaalde in artikel 3.82, eerste lid, van het Vb. Nu de aanvraag van eisers niet tijdig is ingediend, heeft verweerder de huidige aanvraag kunnen aanmerken als eerste toelating en kunnen tegenwerpen dat eisers niet in het bezit zijn van een mvv.
Vrijstelling mvv-vereiste
9. Voor zover eiser aanvoert dat hij vrijgesteld moet worden van het mvv-vereiste omdat hij gelet op zijn gezondheidstoestand niet naar Suriname kan reizen, heeft verweerder dit in redelijkheid kunnen afwijzen. Hierover zijn, naast de positieve coronatesten, geen onderbouwende documenten overgelegd waaruit bijvoorbeeld blijkt dat eiser ten tijde van het bestreden besluit nog onder medische behandeling staat.
10. Eisers voeren verder aan dat zij vrijgesteld moeten worden van het mvv-vereiste gelet op hun familie- gezinsleven in het kader van artikel 8 van het EVRM.
10.1.
Uit vaste jurisprudentie van het EHRM [3] en van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [4] De rechtbank beoordeelt zonder terughoudendheid of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken en beoordeelt de uitkomst van de gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend. [5]
10.2.
De rechtbank stelt voorop dat hoewel de relatie tussen eiser 1 en referente inmiddels is beëindigd, de rechtbank zal moeten oordelen over de situatie zoals die was ten tijde van het nemen van de beslissing op het bezwaar. De rechtbank overweegt dat verweerder – mede gelet de nadere stukken die in de beroepsfase zijn overgelegd en zien op de periode voor het bestreden besluit – niet zonder eiser te horen had kunnen volstaan met de constatering dat geen sprake is van een familieleven. De rechtbank constateert evenwel dat verweerder, in tegenstelling tot wat eisers stellen, niet heeft volstaan met die conclusie, maar zich subsidiair op het standpunt heeft gesteld dat ook al wordt uitgegaan van familieleven de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt.
10.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op dit standpunt gesteld. Zo heeft verweerder in het nadeel kunnen wegen dat niet is gebleken van een objectieve belemmering of andere redenen die het onmogelijk maken om het gezinsleven buiten Nederland voort te zetten. Daarbij heeft verweerder mogen meewegen dat referente met haar moeder en meerderjarige zoon geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie heeft. Verder heeft verweerder in eisers nadeel kunnen wegen dat de eerdere verblijfsvergunning is ingetrokken wegens het verstrekken van onjuiste gegevens en dat het familieleven met referente is opgebouwd in een periode waarin er niet op mocht worden vertrouwd dat dit kon worden bestendigd. Ook heeft verweerder terecht in de afweging betrokken dat geen sprake is van een uitzichtloze situatie, omdat zij met een mvv kunnen terugkeren naar Nederland. Van uitzonderlijke omstandigheden aan de kant van eisers – die verweerder ten onrechte niet zou hebben betrokken bij de belangenafweging – is niet gebleken.
Hoorplicht
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers niet had hoeven horen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [6] Wat ook zij van de vraag of er sprake is van familieleven tussen eiser en referente, heeft verweerder – mede gelet op hetgeen hieromtrent in bezwaar is aangevoerd - zijn subsidiaire standpunt voldoende onderzocht en voldoende gemotiveerd. Op dit op zichzelf voldoende dragende punt in de beoordeling is in de bezwaarfase zodanig weinig aangevoerd dat verweerder mocht afzien van het horen. In beroep zijn er geen omstandigheden aangevoerd die verweerder achteraf gezien nader had moeten onderzoeken of meenemen of die tot een andere afweging hadden kunnen leiden. Het beroep van eisers op artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht kan dan ook niet leiden tot een gegrond beroep.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond.
13. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [7] .
14. Eisers krijgen het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

In de zaak AWB 21/3231:
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
In de zaak AWB 21/8824:
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Gelet op artikel 3.82, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974 (de Afdeling).
5.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187.
6.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
7.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.