ECLI:NL:RBDHA:2024:20782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
NL24.10959 en NL24.10963
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht EU-onderdaan en belangenafweging bij verwijderingsmaatregel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2024, wordt het beroep van twee Spaanse eisers tegen de beëindiging van hun verblijfsrecht in Nederland behandeld. De rechtbank beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat hen opdraagt Nederland te verlaten. De eisers, die sinds 4 maart 2022 een bijstandsuitkering ontvangen, hebben geen rechtmatig verblijf kunnen aantonen, omdat zij in de tussenliggende periode niet ingeschreven stonden in de Basis Registratie Persoonsgegevens (BRP). De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de eisers niet voldoen aan de vereisten voor duurzaam verblijfsrecht en dat hun beroep ongegrond is. De rechtbank maakt een belangenafweging en oordeelt dat het belang van de Nederlandse samenleving bij verwijdering zwaarder weegt dan het individuele belang van de eisers om in Nederland te blijven. De rechtbank wijst ook op de sterke banden van de eisers met Spanje en het ontbreken van bijzondere omstandigheden die hun terugkeer zouden bemoeilijken. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en de eisers krijgen geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.10959 en NL24.10963
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 27 augustus 2024 in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [v-nummer 1] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
[eiseres], V-nummer: [v-nummer 2] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)
hierna tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. J. van de Wiel),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Versteeg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers.
1.1.
Bij besluit van 20 juni 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eisers geen rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht hebben en bepaald dat eisers binnen vier weken Nederland dienen te verlaten.
1.2.
Met het besluit van 20 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, A. Koster als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1954 en eiseres op [geboortedatum 2] 1965. Eisers hebben de Spaanse nationaliteit. Naar aanleiding van een melding van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft verweerder een onderzoek ingesteld, omdat eisers sinds 4 maart 2022 een bijstandsuitkering ontvangen op grond van de Participatiewet (AIO-aanvulling). Hieruit is gebleken dat eisers van 26 juli 2018 tot 9 juli 2020 niet ingeschreven stonden in de Basis Registratie Persoonsgegevens (BRP). Hierdoor is het verblijfsrecht dat eisers hebben opgebouwd in de periode daarvoor vervallen. [1] Verder is gebleken dat eisers sinds 9 juli 2020 geen arbeid verrichten in Nederland en niet voldoende middelen van bestaan hebben. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder vastgesteld dat eisers geen rechtmatig verblijf hebben op grond van het Unierecht. [2] In het bestreden besluit heeft verweerder hieraan toegevoegd dat eisers in de periode van 1 december 2020 tot 4 maart 2022 rechtmatig verblijf hebben gehad als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdanen op grond van het verblijf bij hun zoon. Het rechtmatig verblijf van eisers is geëindigd op 4 maart 2022, omdat zij binnen de eerste twee jaar van hun rechtmatig verblijf een beroep hebben gedaan op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Verweerder heeft daarom aan eisers een verwijderingsmaatregel opgelegd. Daarbij heeft verweerder een belangenafweging gemaakt en het belang van eisers om in Nederland te blijven minder zwaar laten wegen dan het belang van de Nederlandse samenleving bij verwijdering van eisers. Verweerder heeft ook een belangafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM [3] en geconcludeerd dat die belangenafweging niet in het voordeel van eisers uitvalt.
Wat vindt eisers in beroep?
4. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en voeren – kort samengevat – het volgende aan. Eisers stellen zich primair op het standpunt dat zij met bewijsstukken aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de periode van 26 juli 2018 tot 9 juli 2020 in Nederland woonachtig waren. Verweerder heeft de ingediende bewijsstukken over deze periode niet in samenhang beoordeeld. Aangezien eisers over deze periode rechtmatig verblijf hebben gehad, is voor hen op 15 april 2019 een duurzaam verblijfsrecht als langdurig ingezetenen ontstaan. Eisers stellen zich subsidiair op het standpunt dat zij wel als economisch non-actieve gemeenschapsonderdanen kunnen worden aangemerkt, ondanks de AIO-aanvulling. Eisers verblijven bij hun zoon en beschikken op die manier over voldoende eigen middelen van bestaan. De AIO-aanvulling is aangevraagd voor de periode dat het Spaanse pensioen van eisers nog niet wordt uitbetaald. Eisers zijn in contact geweest met de SVB en hebben de AIO-aanvulling stop laten zetten. Daarnaast heeft verweerder de belangenafweging bij de verwijderingsmaatregel ten onrechte in het nadeel van eisers laten uitvallen. Bij de afweging of eisers een onevenredig beroep doen op de sociale bijstand had verweerder moeten betrekken dat eisers door hun zoon worden onderhouden en dat zij niet wisten dat een AIO-aanvulling geen pensioen was. Zij hebben aantoonbare pogingen gedaan om de AIO-aanvulling stop te zetten en hebben de AIO-aanvulling niet lang ontvangen. Op de zitting hebben eisers hieraan toegevoegd dat zij de AIO-aanvulling hebben stopgezet in maart 2024. Ten slotte heeft verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in het nadeel van eisers laten uitvallen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Duurzaam verblijfsrecht
5. Niet in geschil is dat eisers in Nederland in de BRP ingeschreven hebben gestaan van 15 april 2014 tot 26 juli 2018 en van 9 juli 2020 tot heden. Ook is niet in geschil dat eisers in de tussenliggende periode van 26 juli 2018 tot 9 juli 2020 niet ingeschreven stonden in de BRP. Tussen partijen is in geschil of eisers in de tussenliggende periode in Nederland woonachtig waren.
5.1.
Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [4] volgt dat iedere gemeenschapsonderdaan, die duurzaam verblijf in een lidstaat beoogt te verkrijgen, zelf moet aantonen dat hij of zij voldoet aan de vereisten genoemd in artikel 8.12, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat eisers niet hebben aangetoond dat zij in Nederland woonachtig waren in de periode dat zij niet in de BRP ingeschreven stonden. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit namelijk terecht op het standpunt gesteld dat de belastingaangiften die eisers hebben overgelegd geen definitieve belastingaanslagen zijn. Verder heeft verweerder terecht gesteld aan de bankafschriften niet de door eisers gewenste waarde kan worden gegeven. Uit de bankafschriften van ING blijkt namelijk geen activiteit vanaf 2019. Uit de andere bankafschriften blijkt wel dat eisers in de tussenliggende periode uitgaven hebben gedaan bij tankstations en bij een supermarkt. Deze uitgaven zijn echter niet in overeenstemming met de eerdere uitgavepatronen op de bankrekeningen van eisers, waaruit ook uitgaven blijken in restaurants, horecagelegenheden, drogisterijen, andere winkels, parkeergarages en culturele instellingen. Ook is uit eerdere bankafschriften gebleken dat eisers een zorgverzekering hadden. De stelling van eisers dat zij in de tussenliggende periode een internationale zorgverzekering hebben gehad is niet nader onderbouwd. Hiermee hebben eisers niet voldoende aangetoond dat zij in de tussenliggende periode daadwerkelijk in Nederland waren.
5.3.
Verweerder heeft zich dus ook op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een duurzaam verblijfsrecht, omdat eisers niet gedurende vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland hebben. Verweerder heeft het verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan van eisers dan ook niet ten onrechte beoordeeld vanaf 9 juli 2020.
Rechtmatig verblijf als economisch niet-actieve
6. Om te voldoen aan de voorwaarden voor een economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan, dienen eisers te beschikken over voldoende middelen van bestaan. De bewijslast om aan te tonen dat hieraan is voldaan, ligt bij eisers. [5] Uit het beleid [6] van verweerder volgt verder dat hij het rechtmatig verblijf van een economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan beëindigt bij een beroep op de algemene middelen, tenzij persoonlijke omstandigheden zich daartegen verzetten.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het rechtmatig verblijf van eisers kunnen beëindigen. De rechtbank volgt niet dat eisers ondanks de AIO-aanvulling aangemerkt kunnen worden als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdanen. Vaststaat dat eisers sinds 1 december 2020 rechtmatig verblijf hebben gehad als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdanen en dat zij sinds 4 maart 2022 een AIO-aanvulling hebben ontvangen. Op grond daarvan heeft verweerder kunnen concluderen dat eisers niet meer voldoen aan het vereiste van voldoende middelen van bestaan, nu zij met de AIO-aanvulling een beroep doen op de algemene middelen. Hierbij heeft verweerder kunnen overwegen dat de omstandigheid dat eisers de AIO-aanvulling in overleg met de SVB hebben aangevraagd, geen toezegging vormt op grond waarvan eisers verblijfsrecht toekomt. Voor zover eisers stellen dat zij worden onderhouden door hun zoon, leidt dit niet tot een ander oordeel, nu vaststaat dat zij in ieder geval tot maart 2024 een beroep hebben gedaan op de algemene middelen. Eisers hebben verder ook geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd die de beoordeling anders maken.
Belangenafweging verwijderingsmaatregel
7. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [7] volgt dat verweerder een belangenafweging dient te maken als hij vaststelt dat een gemeenschapsonderdaan geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, omdat aan deze vaststelling een verwijderingsmaatregel in de zin van de Verblijfsrichtlijn [8] is verbonden.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangenafweging bij de verwijderingsmaatregel niet ten onrechte in het nadeel van eisers heeft laten uitvallen. Hierbij heeft verweerder het niet voldoen aan het bepaalde in artikel 8.12 van het Vb zwaar in het nadeel van eisers mogen laten meewegen. Ook heeft verweerder in het nadeel van eisers mogen laten wegen dat zij een zware belasting vormen voor de algemene middelen in Nederland, omdat zij in ieder geval tot maart 2024 een substantiële AIO-aanvulling hebben ontvangen. Dat eisers niet wisten dat een AIO-aanvulling geen pensioen is, heeft voor verweerder geen omstandigheid hoeven zijn die de belangenafweging in het voordeel van eisers laat uitvallen. Daarnaast heeft verweerder mogen betrekken dat eisers sterkere banden hebben met Spanje, er geen belemmeringen zijn om terug te keren en eisers een sociaal netwerk hebben in Spanje. Ook heeft verweerder kunnen stellen dat eiseres op geen enkele wijze heeft aangetoond dat zij op zoek is naar werk. Verweerder heeft, alles bij elkaar in samenhang bezien, het belang van de Nederlandse samenleving bij verwijdering van eisers zwaarder mogen wegen dan het individuele belang van eisers om in Nederland te blijven.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
8. Niet in geschil is dat tussen eisers en hun zoon sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. In geschil is of verweerder bij de door hem gemaakte belangenafweging alle feiten heeft betrokken en de belangenafweging in het nadeel van eisers mocht laten uitvallen.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken. Zo heeft verweerder in het nadeel kunnen wegen dat niet is gebleken van een objectieve belemmering of andere redenen die het onmogelijk maken om het gezinsleven in Spanje uit te oefenen. Daarbij is van belang dat eisers in Spanje zijn geboren en daar altijd hebben gewoond voor hun komst naar Nederland. Daardoor zijn de banden van eisers met Spanje sterker dan die met Nederland. Dat eisers al tien jaar in Nederland verblijven doet hier niet aan af. Ook heeft verweerder in het nadeel kunnen wegen dat geen sprake is van een ‘certain degree of hardship’ om terug te keren naar Spanje of een andere lidstaat van de Europese Unie. Daarnaast heeft verweerder mogen meewegen dat eisers geen bijzondere binding hebben met Nederland. Hoewel eisers een hechte familieband hebben met hun zoon, heeft verweerder van belang mogen achten dat er geen omstandigheden zijn die erop duiden dat tussen eisers en hun zoon sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Verweerder heeft ten slotte in het nadeel kunnen meewegen dat van eisers mag worden verwacht dat zij de kosten van hun levensonderhoud kunnen betalen. Hoewel eiseres heeft gesteld dat zij een opleiding volgt om lerares Spaans te worden, heeft zij dit niet onderbouwd. Verweerder heeft de belangenafweging dan ook in het nadeel van eisers kunnen laten uitvallen. Van uitzonderlijke omstandigheden aan de kant van eisers – die verweerder had moeten betrekken bij de belangenafweging – is niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [9] .
11. Eisers krijgen het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op 27 augustus 2024.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8.17, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Zoals beschreven in artikel 8.12, eerste lid, van het Vb.
3.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3170 (de Afdeling).
5.Uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2504.
6.Paragraaf B10/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:412.
8.Richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
9.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.