ECLI:NL:RBDHA:2024:20790

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
NL24.10604
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag wijziging verblijfsdoel verblijfsvergunning naar verblijf bij familie - beoordeling jongvolwassenenbeleid en artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor het wijzigen van het doel van haar verblijfsvergunning beoordeeld. Eiseres, een Indiase vrouw geboren in 1999, had eerder een verblijfsvergunning voor studie en later voor het zoeken naar werk. Op 22 juli 2022 diende zij een aanvraag in om haar verblijfsdoel te wijzigen naar verblijf bij haar moeder, die als referente fungeert. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat er volgens de minister geen sprake was van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet onder het jongvolwassenenbeleid valt, omdat zij niet meer tot het gezin van haar moeder behoort. Eiseres heeft in Nederland gewoond en gestudeerd zonder haar moeder en heeft in die periode zelfstandig voor zichzelf gezorgd. De rechtbank stelt vast dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn die een gezinsleven kunnen rechtvaardigen. Eiseres heeft ook geen gronden aangevoerd tegen de afwijzing van de minister met betrekking tot de afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10604

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. T. Sleeman),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Versteeg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor het wijzigen van het doel van haar verblijfsvergunning.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 6 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 februari 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, mevrouw [referente] (referente) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1999 en heeft de Indiase nationaliteit. Eiseres is van 3 augustus 2017 tot 3 augustus 2021 in het bezit geweest van een verblijfsvergunning voor het doel ‘studie’. Met ingang van 3 augustus 2021 is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor het doel ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’. Eiseres heeft op 22 juli 2022 een aanvraag ingediend voor het wijzigen van het doel van haar verblijfsvergunning naar ‘verblijf als familie- of gezinslid bij referente’.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat tussen eiseres en referente geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] . Eiseres valt niet onder het jongvolwassenenbeleid, omdat zij niet meer behoort tot het gezin van haar moeder. Eiseres heeft niet altijd in gezinsband samengeleefd met referente. Zij verblijft sinds 2017 in Nederland voor haar studie en heeft tot in 2022 zonder referente in Nederland gewoond. Eiseres is op 22 augustus 2023 ook in het bezit gesteld van een zelfstandige verblijfsvergunning voor het doel ‘arbeid als kennismigrant’, waarmee ze in haar eigen levensonderhoud voorziet. Verder is niet gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente. [2] Verweerder heeft een belangenafweging in het kader van artikel van het 8 van het EVRM gemaakt en heeft die in het nadeel van eiseres laten uitvallen
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte niet beoordeeld of eiseres in de periode van 3 augustus 2022 tot 22 augustus 2023 (verblijfsgat) een geslaagd beroep kan doen op artikel 8 van het EVRM. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat eiseres niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. In die periode woonde eiseres samen met referente. Ze had geen baan en kon ook niet in haar onderhoud voorzien. De gezinsband tussen eiseres en referente is niet verbroken, maar juist versterkt tijdens haar studietijd en zoekjaar. Ook hanteert verweerder met het vereiste van altijd in gezinsverband samenleven een onjuiste maatstaf voor het aannemen van gezinsleven. Daarnaast maakt het beleid [3] een arbitrair onderscheid tussen uitwonende studenten met een zelfstandige verblijfsvergunning en uitwonende studenten met een verblijfsvergunning bij een gezinslid. Ten slotte heeft verweerder de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Beoordeling artikel 8 van het EVRM in periode van het verblijfsgat
7. Uit zowel het primaire besluit als het bestreden besluit volgt dat, in tegenstelling tot wat eiseres stelt, verweerder heeft beoordeeld of eiseres in de periode van het verblijfsgat een beroep kan doen op artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft geconcludeerd dat geen sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
Jongvolwassenenbeleid
8. Volgens het jongvolwassenenbeleid [4] neemt verweerder familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouder(s) en het meerderjarig kind aan als het meerderjarig kind jongvolwassen is, met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft, niet in zijn eigen onderhoud voorziet en geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie. Er hoeft dan geen sprake te zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Voor de beoordeling of de jongvolwassene met zijn ouder(s) in gezinsverband samenleeft, is voor verweerder leidend het moment van binnenkomst van de jongvolwassene in Nederland en betrekt hij ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de jongvolwassene uit zijn of haar land van herkomst. Verder beoordeelt verweerder of zich na binnenkomst van de jongvolwassene in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor aangenomen kan worden dat van samenleving in gezinsverband niet langer sprake is. [5] Uit de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 29 mei 2024 [6] volgt dat verweerder dit beleid heeft gebaseerd op arresten van het EHRM [7] en dat dit beleid niet in strijd met enige rechtsregel en niet onredelijk is.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. In dit geval heeft verweerder mogen aannemen dat eiseres niet langer feitelijk tot het gezin van haar moeder behoort. Verweerder heeft er in dit kader op kunnen wijzen dat eiseres gedurende haar studietijd en zoekjaar niet heeft samengewoond met referente. Eiseres heeft in die periode zelfstandig in Nederland gestudeerd, gewoond en voor zichzelf gezorgd. Ook heeft verweerder hierbij kunnen betrekken dat eiseres de vrijwillige keuze heeft gemaakt om in Nederland te komen wonen zonder referente. Verweerder heeft uit deze omstandigheden kunnen afleiden dat de gezinsband tussen eiseres en referente is verbroken. Dat eiseres en referente in de periode elkaar vaak hebben gesproken en opgezocht, doet hier niet aan af, nu eiseres een aantal jaren zelfstandig in Nederland verbleef en in die tijd voor zichzelf kon zorgen. De financiële steun van referente doet hier ook niet aan af. Hiermee is verweerder voldoende gemotiveerd ingegaan op de individuele omstandigheden van eiseres en hanteert verweerder, anders dan eiseres stelt, een juiste maatstaf voor de vraag of sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
8.2.
De rechtbank volgt verder niet dat het beleid in paragraaf B7/3.2.1 van de Vc een arbitrair onderscheid maakt tussen uitwonende studenten met een zelfstandige verblijfsvergunning en uitwonende studenten met een verblijfsvergunning bij een gezinslid. Dit beleid betreft namelijk de gezinsband met minderjarige kinderen. [8] Verweerder neemt in het geval van minderjarige kinderen aan dat in Nederland buitenshuis wonende kinderen nog feitelijk tot het gezin van hun ouder(s) behoren, als die een volledige dagopleiding volgen. Hiervan is in het geval van eiseres geen sprake. Zelfs indien dit beleid naar analogie zou worden toegepast, is, zoals verweerder ter zitting heeft uitgelegd, een dergelijke situatie pas aan de orde wanneer het kind nog vaak naar huis gaat en de ouders een verzorgende rol blijven behouden. In dit geval heeft eiseres ervoor gekozen om in het buitenland te gaan studeren, waardoor hier geen sprake van is. Het beroep van eiseres op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 10 mei 2022 [9] kan daarom niet slagen.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
9. Nu eiseres niet aan het jongvolwassenenbeleid voldoet, kan alleen familie- of gezinsleven worden aangenomen tussen eiseres en referente indien sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Eiseres heeft geen beroepsgronden gericht tegen dit onderdeel van het bestreden besluit. Omdat de rechtbank uitspraak doet op grondslag van het beroepschrift, zal de rechtbank geen oordeel vellen over dit onderdeel van het bestreden besluit. [10]
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
10. Uit recente uitspraken van de hoogste bestuursrechter [11] volgt dat verweerder mag volstaan met de vaststelling dat de vreemdeling niet onder het jongvolwassenenbeleid valt en dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen de vreemdeling en referent bestaan, als verweerder daarbij alle relevante individuele aspecten heeft betrokken. Verweerder hoeft in dat geval niet de belangen van de Nederlandse Staat af te wegen tegen de belangen van de betrokken vreemdeling. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiseres niet onder het jongvolwassenenbeleid valt en dat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijk. Gelet daarop hoeft er geen belangenafweging plaats te vinden.
Hoorplicht
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres niet had hoeven horen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [12] Gelet op de motivering van het besluit en op hetgeen door eiseres is aangevoerd in de bezwaarfase, heeft verweerder kunnen vaststellen dat er redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar ongegrond was. Anders dan eiseres stelt, heeft verweerder de samenwoning van eiseres en referente wel betrokken in zijn beoordeling, namelijk in het primaire besluit. Verweerder heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op 27 augustus 2024.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Volgens paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 neemt verweerder enkel familie- of gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en op grond van artikel 3.13, tweede lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than normal emotional ties’).
3.In paragraaf B7/3.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
5.WI 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145.
7.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
8.Zoals bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
10.Zie artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht.
11.Uitspraken van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188 en ECLI:NL:RVS:2024:1187.
12.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.