ECLI:NL:RBDHA:2024:20836

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
NL24.41588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 23 oktober 2024 afgewezen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 26 november 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval had Nederland een verzoek om overname bij Frankrijk ingediend, dat door Frankrijk was aanvaard. Eiser betoogde dat het voornemen onzorgvuldig tot stand was gekomen, maar de rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt stelde dat het voornemen een voorbereidingshandeling was en niet gericht op rechtsgevolgen. De rechtbank concludeert dat de beschikking uitgebreider gemotiveerd was dan het voornemen en dat er geen grond is voor het oordeel dat er sprake is van onzorgvuldigheid.

Eiser voerde ook aan dat hij in Frankrijk geen opvang zou krijgen en op straat zou belanden, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure in Frankrijk die het vertrouwen in de Franse autoriteiten zouden ondermijnen. De rechtbank wijst erop dat eiser niet eerder als Dublinclaimant aan Frankrijk is overgedragen en dat hij niet kan putten uit eigen ervaring. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41588

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2024 in de zaak tussen

[naam] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. I. Lohmann-Kamphuis).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is hiervoor.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Is het voornemen onzorgvuldig tot stand gekomen?
5. Eiser betoogt dat het voornemen onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat er enkel gebruik is gemaakt van standaardteksten en er geen volledige weergave van de feiten is opgenomen. Zo staat in het voornemen niet vermeld dat eiser is teruggekeerd naar Nigeria. Ook is niet vermeld dat Zwitserland op 7 mei 2024 is verzocht om eiser terug te nemen. Daarnaast had in het voornemen al een belangenafweging plaats moeten vinden, aangezien dit een voorbereidingshandeling is waarbij wordt aangegeven wat de uitkomst van de procedure zal zijn.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat het voornemen een voorbereidingshandeling is die een mededeling van feitelijke aard betreft. Het voornemen is dus niet een op een rechtsgevolg gericht besluit. In het voornemen van eiser is duidelijk uiteengezet dat, en op grond waarvan, Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser door middel van het indienen van een zienswijze de gelegenheid gehad om te reageren op het voornemen. Aangezien de beschikking uitgebreider is gemotiveerd dan het voornemen bestaat er verder geen grond voor het oordeel dat sprake is van onzorgvuldigheid [3] . Ook is in het bestreden besluit wel opgenomen dat tevens een claimverzoek is ingediend bij de autoriteiten van Zwitserland en dat dit verzoek is afgewezen.
Kan voor Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
6. Eiser betoogt dat hij in Frankrijk geen opvang zal krijgen en op straat terecht zal komen. Eiser verwijst ter onderbouwing naar het AIDA-rapport van 2022 [4] , waarin wordt vermeld dat er problemen met de opvang in Frankrijk zijn. Dit is ook bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [5] . Daarnaast stelt eiser dat hij in Frankrijk geen bescherming zal krijgen van de Franse autoriteiten. De minister gaat eraan voorbij dat eiser politieman was in Nigeria en dat hij om die reden wordt gezocht. Als politieman is hij extra kwetsbaar.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat voor Frankijk in het algemeen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel [6] . Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat er sprake is van aan het systeem gerelateerd tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen zodat niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is hier niet in geslaagd. Uit de door eiser aangehaalde Afdelingsuitspraak blijkt dat uit het AIDA rapport weliswaar kan worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar dat niet is gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn dat bij een overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM [7] . Hier komt nog bij dat de Afdeling zeer recent heeft geoordeeld [8] dat het meest recente AIDA-rapport [9] geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie, die bij voorgaande uitspraken is betrokken, naar voren is gekomen. Bovendien is eiser niet eerder als Dublinclaimant overgedragen aan Frankrijk en kan hij dus niet uit eigen ervaring verklaren over de behandeling van Dublinclaimanten bij terugkomst in Frankijk. De enkele stelling dat eiser in Frankrijk geen bescherming kan krijgen leidt niet tot een ander oordeel. Bij voorkomende problemen, waaronder de door eiser gestelde problemen die hij zal ondervinden omdat hij politieman was in Nigeria, kan eiser zich bij de Franse autoriteiten of de daarvoor geschikte instanties in Frankrijk melden. Niet is gebleken dat de Franse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Dit volgt uit ABRvS 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.
4.AIDA Country Report: France (2022 Update).
5.ABRvS 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737.
6.Dit volgt uit ABRvS 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:715, ABRvS 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1318, ABRvS 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737, ABRvS 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863, ABRvS 10 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2362, ABRvS 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2625 en ABRvS 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552.
7.Dit is ook bevestigd in de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2024.
8.ABRvS 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552.
9.AIDA Country Report: France (2023 Update).