ECLI:NL:RBDHA:2024:20968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
NL24.39067
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 7 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 12 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister hoeft een asielaanvraag niet in behandeling te nemen als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Kroatië, dat is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom artikel 17 van de Dublinverordening niet van toepassing is. Hij stelt dat hij slecht is behandeld in Kroatië, maar de rechtbank oordeelt dat de minister de ervaringen van eiser voldoende heeft betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Kroatië onevenredige hardheid zou betekenen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt vast dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.39067
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.R. van der Linde),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
6. Eiser voert aan dat de minister in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in zijn situatie geen aanleiding is gezien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Eiser heeft in de zienswijze aangevoerd dat hij slecht is behandeld in Kroatië. De Kroatische autoriteiten hebben hem onder meer dagenlang in detentie geplaatst en gedreigd dat hij naar Syrië zou worden uitgezet. De minister heeft hierover op pagina 7 van het bestreden besluit ten onrechte zonder nadere onderbouwing overwogen dat dit geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. In het bestreden besluit heeft de minister de ervaringen van eiser besproken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister heeft onder meer overwogen dat eiser zijn verklaringen over zijn slechte behandeling niet met documenten heeft onderbouwd, en ook niet eerder als Dublinclaimant aan Kroatië is overgedragen. De minister heeft gewezen op verschillende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), waaronder de uitspraak van 18 juli 20242, waarin is geoordeeld dat voor Dublinclaimanten ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.3 Nu de verklaringen van eiser voldoende zijn betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, hoefde de minister deze niet nog eens te bespreken in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. De minister heeft in dit verband in het bestreden besluit terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 20144, waarnaar de Afdeling recent nog heeft verwezen in de uitspraak van 30 april 20245. Verder is niet gebleken dat sprake is van andere dan de hiervoor in nummer 5 genoemde bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. De minister hoefde de asielaanvraag van eiser daarom niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en dat eiser mag worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3 Hierna heeft de Afdeling dit nogmaals bevestigd in de uitspraak van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 november 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.