ECLI:NL:RBDHA:2024:20968
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 7 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 12 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister hoeft een asielaanvraag niet in behandeling te nemen als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Kroatië, dat is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom artikel 17 van de Dublinverordening niet van toepassing is. Hij stelt dat hij slecht is behandeld in Kroatië, maar de rechtbank oordeelt dat de minister de ervaringen van eiser voldoende heeft betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Kroatië onevenredige hardheid zou betekenen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt vast dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.