In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van 3 december 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de wettelijke voorschriften omtrent het niet tijdig nemen van besluiten en de termijn waarbinnen de minister van Asiel en Migratie moet beslissen op de asielaanvraag. De rechtbank concludeert dat de beslistermijn van 15 maanden is verstreken en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de minister binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen. De rechtbank overweegt dat, gezien de overschrijding van de bovengrens van 21 maanden, een kortere termijn dan het gebruikelijke 8+8-wekenmodel passend is. De rechtbank acht het mogelijk dat de minister binnen vier weken een zorgvuldige beslissing kan nemen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Tot slot veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van I. Nauta, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.