ECLI:NL:RBDHA:2024:21027

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
NL24.44650 en AWB24/18478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel in het vreemdelingenrecht

Op 13 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, een Algerijnse vreemdeling, beroep heeft ingesteld tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser was op 18 oktober 2024 geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, na een incident waarbij hij een COa-medewerker had beledigd en een beveiliger had geslagen. De rechtbank oordeelde dat het COa op goede gronden had besloten tot deze plaatsing en dat de vrijheidsbeperkende maatregel rechtmatig was opgelegd. Eiser had zijn beroep ingesteld met het verzoek om schadevergoeding, maar de rechtbank oordeelde dat er procesbelang bestond, ondanks dat eiser de HTL op 22 oktober 2024 had verlaten. De rechtbank concludeerde dat het plaatsingsbesluit tijdig was uitgereikt en dat de argumenten van eiser niet voldoende waren om aan de motivering van het COa te twijfelen. De beroepen van eiser werden ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.44650 en AWB 24/18478

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2024 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

2. Bij besluit van 18 oktober 2024 (het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
1.1.
Bij besluit van 18 oktober 2024 (de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.2.
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit [1] en de vrijheidsbeperkende maatregel [2] beroep ingesteld. Eiser heeft hierbij verzocht om schadevergoeding.
1.3.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Eiser heeft op 22 oktober 2024 de HTL verlaten.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 november 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

De bestreden besluiten

3. Het COa heeft met het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 18 oktober 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact. Zo is eiser op 16 oktober 2024 betrokken geweest bij een incident op de opvanglocatie in Budel. Het COa heeft het incident - kort samengevat - als volgt beschreven. Eiser was aan het roken in het gebouw en eiser is hierop door medewerkers van het COa aangesproken. Eiser schreeuwde en schold de COa-medewerker uit in het Arabisch. COa-medewerkers besloten eiser daarop een time-out van acht uur te geven. Op het moment dat eiser door de beveiliger van het terrein af werd begeleid, heeft eiser één van de beveiligers in het gezicht geslagen. Vervolgens is eiser door de beveiligers op de grond gefixeerd. Eenmaal op de grond begon eiser te spugen in de richting van de beveiliger. Eiser is vervolgens meegenomen door politieagenten. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om de maatregel op te leggen, heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
4. De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 18 oktober 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw. Dit blijkt uit het plaatsingsbesluit van het COa van 18 oktober 2024 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Beoordeling door de rechtbankProcesbelang
5. Het COa stelt zich op het standpunt dat de beroepen van eiser niet-ontvankelijk zijn vanwege het ontbreken van procesbelang. Eiser heeft de HTL te Hoogeveen op 22 oktober 2024 vrijwillig verlaten. Hij stelt daarmee volgens het COa kennelijk geen prijs meer op de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit en het door hem ingestelde rechtsmiddel daartegen. Daar komt bij dat eiser zich na het verlaten van de HTL niet meer heeft gemeld en met onbekende bestemming is vertrokken. Hij zou naar Frankrijk zijn gegaan.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat er procesbelang bestaat. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiser, als zijn beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond wordt verklaard, recht heeft op schadevergoeding over de periode dat hij onrechtmatig in zijn vrijheid is beperkt. Daarom heeft eiser belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel. In het verlengde daarvan bestaat ook een belang bij de beoordeling van de plaatsing in de HTL, omdat de vrijheidsbeperkende maatregel gemotiveerd is onder verwijzing naar het plaatsingsbesluit.
Is het plaatsingsbesluit niet tijdig aan eiser uitgereikt?
6. Eiser stelt dat het plaatsingsbesluit niet tijdig aan hem is uitgereikt. Volgens het uitreikingsblad heeft dit pas plaatsgevonden op 19 oktober 2024 in plaats van de opleggingsdatum van 18 oktober 2024. De vrijheidsbeperkende maatregel is daarom ook in ieder geval op 18 oktober 2024 onrechtmatig geweest.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het plaatsingsbesluit tijdig aan eiser is uitgereikt. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat eiser op 18 oktober 2024 is gesproken op de opvanglocatie in Budel. Op het moment dat eiser vertrok richting de HTL was het uitreikingsblad nog niet verstuurd. Daarom is het plaatsingsbesluit een dag later aan eiser uitgereikt, toen hij zich op de HTL bevond. Het plaatsingsbesluit is telefonisch wel aan eiser medegedeeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze gang van zaken te twijfelen.
Kan van de verslaglegging van het COa worden uitgegaan?
7. Eiser stelt dat de verslaglegging van het COa onvoldoende inzichtelijk en compleet is om als basis te dienen voor een plaatsing in de HTL en het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel aan eiser. Het is voor eiser volstrekt onduidelijk welke rol de betrokkenen hebben gehad. Eiser geeft aan niet de agressor te zijn, maar dat hij zelf is geslagen door een beveiliger. Hier waren volgens eiser mensen bij aanwezig. In het rapport van het COa wordt niet ingegaan op de zienswijze van eiser en er wordt door het COa geen onderzoek verricht naar wat eiser naar voren heeft gebracht. De verslaglegging biedt daarmee volgens eiser onvoldoende basis voor plaatsing in de HTL.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank volgt eiser niet in zijn argument dat hij slachtoffer, niet agressor, is en dat de minister hier ten onrechte aan is voorbij gegaan bij het opleggen van de maatregel. De enkele, niet onderbouwde, stelling dat het incident anders is verlopen dan zoals vastgelegd in het COa-dossier is onvoldoende om te twijfelen aan de door het COa geschetste gang van zaken. De rechtbank volgt eiser ook niet in de stelling dat het COa niet is ingegaan op zijn zienswijze en dat geen onderzoek is verricht naar wat eiser naar voren heeft gebracht. Het COa is namelijk in het besluit ingegaan op de toelichting van eiser en heeft zijn stellingen weerlegd met waarnemingen van medewerkers. Naar het oordeel van de rechtbank is het incident dan ook terecht aangemerkt als een incident met zeer grote impact en heeft het COa hierin terecht aanleiding gezien om over te gaan tot plaatsing van eiser in de HTL.
Zit er een GZA-akkoord in het dossier?
8. Eiser stelt dat er geen GZA akkoord in het dossier zit. Voor een plaatsing in de HTL dient een GZA-akkoord afgegeven te worden. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 december 2023. [3] Niet is gebleken dat een GZA-akkoord is afgegeven. Het plaatsingsbesluit is daarmee onzorgvuldig voorbereid. Dit klemt te meer nu eiser kampt met diverse medische klachten.
8.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat er een GZA-akkoord in het dossier zit en dat dit GZA-akkoord is gegeven voordat eiser werd overgeplaatst naar de HTL. GZA is op 17 oktober 2024 akkoord gegaan met overplaatsing van eiser naar de HTL en heeft geen belemmeringen geconstateerd.
Had het COa eiser een lichter middel op moeten leggen?
9. Eiser stelt dat het COa niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom er in zijn geval niet is gekozen voor het opleggen van een lichter middel. De standaardoverweging is hiertoe ontoereikend, stelt eiser. Hierbij verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 mei 2024. [4] Het COa is bij de motivering in het verslag niet ingegaan op wat eiser in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht.
9.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het COa terecht aan eiser geen lichter middel heeft opgelegd. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het COa aan eiser een time-out had opgelegd van acht uur, maar dat eiser ten tijde van de oplegging van de time-out het onderhavige incident heeft veroorzaakt. Een lichtere ROV-maatregel heeft het COa, gelet op de toedracht en het niet meewerken aan de eerdere time-out, daarom terecht niet aan eiser opgelegd. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats gaat niet op, omdat het geen gelijke gevallen zijn. In die uitspraak betrof het een vreemdeling die al twee jaar in de opvang van het COa verbleef en nooit incidenten van enige betekenis had veroorzaakt.
Bestaat er een voldoende wettelijke grondslag voor plaatsing in de HTL?
10. Eiser stelt dat het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel onvoldoende wettelijke grondslag hebben. Binnen de HTL wordt er onbevoegd geweld toegepast en wordt het recht op privéleven geschonden door de verregaande mate van inbreuk op de vrijheid en privacy. De schendingen bestaan uit constant cameratoezicht, een strikt dagprogramma, beperkingen van de fysieke bewegingsvrijheid, verplichte gesprekken, beperkingen op het ontvangen van bezoek en een tweemaal daagse meldplicht. Hierbij verwijst eiser naar het artikel van mr. F.W. Verbaas uit de A&MR [5] en naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 19 april 2023. [6]
10.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat plaatsing in de HTL een onvoldoende wettelijke grondslag heeft. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 september 2024. [7] In wat eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om af te wijken van het oordeel van de Afdeling. De rechtbank is verder van oordeel dat de verwijzing van eiser naar het artikel van mr. F.W. Verbaas in de A&MR en de verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, geen doel treffen. De rechtbank overweegt dat hoewel de Afdeling in haar uitspraak niet expliciet op het artikel of de uitspraak ingaat, dit niet betekent dat de inhoud van het artikel of de uitspraak onbekend was, of dat dit had kunnen leiden tot een ander oordeel. De rechtbank ziet verder in de genoemde bijdrage en het overige wat door eiser is aangevoerd geen concrete aanknopingspunten die afbreuk zouden kunnen doen aan het oordeel van de Afdeling.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
11. Omdat de ongegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens ongegrond moet worden verklaard.
11.1.
Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond.

Conclusie en gevolgen

12. De beroepen zijn ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 13 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.AWB 24/18478.
2.NL24.44650.
5.Over geweldgebruik, de ROV-kamer en de vreemde wereld van boa’s.