In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag van 21 februari 2023 om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) behandeld. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is, waarop partijen hebben ingestemd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op zitting. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Tevens is in artikel 6:12 van de Awb bepaald dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na een schriftelijke ingebrekestelling. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie die stelt dat een ingebrekestelling vereist is bij het niet tijdig nemen van een besluit, tenzij de rechter een termijn heeft gesteld die niet is nageleefd. In deze zaak heeft de rechtbank eerder aan de minister een beslistermijn van acht weken gegeven, die niet is nageleefd. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank legt de minister een nieuwe termijn van twaalf weken op om alsnog een besluit te nemen en bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50 en moet het betaalde griffierecht vergoeden.