Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
3. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. Eiseres heeft op 21 november 2022 haar aanvraag ingediend. Vanwege de werking van de Dublinverordeningwas Italië in beginsel verantwoordelijk voor de asielaanvraag van eiseres. De Nederlandse autoriteiten hebben eiseres niet tijdig overgedragen aan Italië, waardoor de Nederlandse autoriteiten met ingang van 15 oktober 2023 verantwoordelijk zijn geworden voor de asielaanvraag van eiseres.
5. De minister heeft in haar brief van 18 oktober 2023 waarin is vermeld dat de aanvraag van eiseres is opgenomen in de nationale procedure, een beslistermijn van 15 maanden (zes maanden + negen maanden verlenging), dus tot 15 januari 2025, vermeld.
6. De rechtbank ziet zich (ambtshalve) voor de vraag gesteld of de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling van 25 oktober 2024 was verstreken en gelet daarop of het daarna ingediende beroep ontvankelijk is.
7. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 29 oktober 2024geoordeeld dat een lidstaat in ieder geval een beslistermijn van zes maanden heeft om op een asielverzoek te beslissen, nadat is vastgesteld, op grond van de Dublinverordening, dat zij verantwoordelijk is.
8. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 21 november 2022. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, zesde lid, van de Vw vangt, indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn, bedoeld in het eerste lid, aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
9. Nederland is op 15 oktober 2023 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de aanvraag van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat vanaf dat moment een behandeltermijn gold van in elk geval zes maanden, aldus in elk geval tot 15 april 2024. De rechtbank beoordeelt vervolgens de verlenging van deze nationaalrechtelijke beslistermijn, zie 5., in relatie tot de Procedurerichtlijn.
10. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. De minister heeft, met inwerkingtreding van het WBV 2023/3, van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en de beslistermijn van asielaanvragen, ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024, met negen maanden verlengd. Hetzelfde geldt voor de aanvragen waarvoor de minister in 2023 verantwoordelijk werd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 11 april 2024geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2023/3 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw.
11. Gelet op hetgeen is overwogen onder 10. heeft de minister de wettelijke beslistermijn kunnen verlengen. De rechtbank ziet echter aanleiding om in deze zaak de duur van de verlenging te beperken en overweegt daartoe als volgt. In de situatie waarin een beslistermijn van in elk geval zes maanden is verstreken na het moment waarop Nederland verantwoordelijk is geworden, is een verlenging van de nationaalrechtelijke beslistermijn met negen maanden niet rechtsgeldig, voor zover daarmee de behandelduur zoals opgenomen in de Procedurerichtlijn wordt overschreden. Immers, op grond van artikel 35, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn mag de maximale termijn van 21 maanden na het indienen van de asielaanvraag niet worden overschreden. De 21 maanden eindigde op 21 augustus 2024. In de situatie van eiseres dient de nationaalrechtelijke beslistermijn eerder te eindigen dan na een verlenging van negen maanden, namelijk op 21 augustus 2024 in plaats van op 15 januari 2025.
12. De rechtbank stelt vast dat op het moment dat eiseres de minister in gebreke stelde op 25 oktober 2024, de maximale beslistermijn van 21 maanden was verstreken, Nederland inmiddels verantwoordelijk was geworden en de minister in ieder geval een beslistermijn van zes maanden heeft gehad vanaf het moment waarop zij verantwoordelijk werd. Aldus heeft eiseres de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld. Sindsdien zijn meer dan twee weken verstreken.
13. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
14. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake
een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiseres. In de uitspraak van 8 juli 2020heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het 8+8-wekenmodel passend geacht.
15. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de minister in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de minister een andere termijn te geven. In dit geval is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de minister binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
16. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-.