In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 7 december 2022 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, wat betekent dat de minister van Asiel en Migratie in gebreke is gebleven. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van 15 maanden is overschreden en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 437,50.
De rechtbank baseert haar beslissing op verschillende artikelen van de Awb en de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank benadrukt dat, hoewel de termijn voor het nemen van een besluit is overschreden, het van belang is dat de minister de beslissing op zorgvuldige wijze neemt. De rechtbank is van mening dat de minister in staat moet zijn om binnen acht weken een besluit te nemen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit in de weg staan. In dit geval zijn dergelijke omstandigheden niet gebleken, waardoor de rechtbank de minister een strikte termijn oplegt voor het nemen van een besluit.