ECLI:NL:RBDHA:2024:21430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
24/1216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ongegrondverklaring bijstandsuitkering op basis van geleend geld

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering aanvroeg, en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. Eiseres had zich op 9 augustus 2023 gemeld voor bijstand, maar ontving op 30 augustus 2023 een lening van € 2.000,-, waardoor haar inkomen boven de bijstandsnorm kwam te liggen. De rechtbank oordeelde dat het geleende bedrag, ondanks dat het terugbetaald moest worden, als inkomen moest worden aangemerkt volgens artikel 31 van de Participatiewet (Pw). De rechtbank concludeerde dat eiseres geen recht had op bijstand voor de periode van 9 augustus tot en met 31 augustus 2023, omdat haar inkomen in die periode boven de bijstandsnorm lag. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de ingangsdatum van de bijstandsuitkering op 1 september 2023 blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1216

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: A.M. de Jong)

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering op grond van Participatiewet (Pw) toegekend met ingang van 1 september 2023.
Bij besluit van 19 december 2023 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2024
.Hierbij waren eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres heeft zich op 9 augustus 2023 gemeld bij verweerder voor een bijstandsuitkering vanaf die datum. De melding is op 7 september 2023, na afloop van de wachttijd van vier weken, omgezet in een aanvraag. Op 19 september 2023 heeft verweerder een voorschot aan eiseres verstrekt van € 677,83. Op 24 oktober 2023 is nogmaals een voorschot verstrekt van € 677,83.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder met ingang van 1 september 2023 een bijstandsuitkering toegekend aan eiseres.
2. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres op 30 augustus 2023 een bedrag van € 2.000,- op haar rekening heeft ontvangen waardoor haar inkomsten in de maand augustus boven de bijstandsnorm lagen. Derhalve bestaat voor de periode van 9 augustus 2023 tot met 31 augustus 2023 geen recht op bijstand. Zelfs al zou rekening zijn gehouden met de kosten voor de auto en de diverse bedragen waarmee werd afgelost op een aantal schulden, dan resteert van de lening alsnog een bedrag boven de bijstandsnorm in de periode van 9 augustus 2023 tot 31 augustus 2023 waar eiseres vrij over heeft kunnen beschikken, aldus verweerder.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert in beroep aan dat zij op het moment van het afsluiten van de lenig nog geen kennis had van haar rechten en plichten op grond van de Pw. Ook was het haar niet bekend per wanneer zij bijstand zou ontvangen of wanneer er een voorschot zou worden verstrekt. Omdat eiseres geconfronteerd werd met noodzakelijke kosten, onder andere voor de reparatie van haar auto, heeft zij op 30 augustus 2023 geld geleend. Ze wist op dat moment niet aan welke vereisten een lening moest voldoen of welke gevolgen het lenen van geld mogelijk zou hebben op haar recht op bijstand, zo stelt zij.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
4.1.
Bedragen die zijn overgemaakt door derden naar een bankrekening van een bijstandontvanger worden in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben is het inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw als zij door de betrokkene kunnen worden gebruikt voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan.
4.2.
De stelling dat het gaat om een geleend bedrag dat moet worden terugbetaald leidt in beginsel niet tot een ander oordeel. Een geldlening is in artikel 31, tweede lid, van de Pw niet uitgezonderd van het middelenbegrip.
4.3.
Voor degene die geen of onvoldoende inkomsten heeft om in de kosten van levensonderhoud te voorzien en daarvoor is aangewezen op het aangaan van geldleningen, geldt het voorgaande niet onverkort. Het gaat hierbij om degene die geen bijstand ontvangt, bijvoorbeeld doordat hij in afwachting is van een besluit op zijn aanvraag om algemene bijstand. [1]
4.4.
Zoals ter zitting besproken, is niet langer in geschil dat het bedrag dat eiseres op 30 augustus 2023 heeft ontvangen een lening betreft die, in ieder geval gedeeltelijk, is verstrekt en aangewend voor de kosten van levensonderhoud. Dit betekent dat het bedrag in beginsel niet als inkomen wordt aangemerkt, voor zover die bijschrijving op grond van de lening voor levensonderhoud in een bepaalde maand de toepasselijke bijstandsnorm niet overschrijdt. Zoals verweerder stelt, moet in een situatie als deze, waarbij eiseres een bedrag heeft ontvangen dat hoger is dan de voor haar toepasselijke bijstandsnorm, het ontvangen bedrag voor zover die de norm overschrijdt wel tot diens inkomen worden gerekend. [2] Dit betekent het volgende.
4.5.
Op 30 augustus 2023 ontving eiseres een bijschrijving van € 2.000,-. Dit bedrag moet worden toegerekend aan de periode in de maand augustus 2023 waarover eiseres aanspraak wenst te maken op bijstand, dus de periode van 9 augustus 2023 tot met 31 augustus 2023. In deze periode bedraagt de bijstandsuitkering bij de toepasselijke bijstandsnorm € 502,91 (23/31 x € 677,83), althans € 558,78 zoals door mevrouw De Jong genoemd. Dit betekent dat van de lening van € 2.000,- een bedrag van € 502,91 of € 558,78 niet tot het inkomen van eiseres wordt gerekend, maar het bedrag daarboven wel. Hieruit volgt dat eiseres in de periode van 9 augustus 2023 tot en met 31 mei 2023 geen recht op bijstand had omdat het ontvangen inkomen meer bedroeg dan het mogelijke recht op bijstand.
4.6.
Het geleende bedrag voor zover boven de bijstandsnorm moet op grond van artikel 31 van de Pw worden gezien als inkomen. Artikel 31 van de Pw is een dwingendrechtelijke bepaling. Dit betekent dat verweerder geen ruimte heeft om af te wijken daarvan. Er is ook geen ruimte voor een belangenafweging. Het betoog van eiseres dat zij op het moment van het aangaan van de lening zich niet bewust was van haar rechten en plichten, kan daarom niet tot een ander oordeel leiden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de ingangsdatum van de bijstandsuitkering 1 september 2023 blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van
mr.F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2016
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2540