ECLI:NL:RBDHA:2024:2154

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
NL23.35811
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en de verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 13 november 2023 niet in behandeling genomen, omdat Spanje volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 30 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de staatssecretaris de gelegenheid te geven te reageren op aanvullende beroepsgronden van eiser.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Spanje gedaan, en de rechtbank concludeert dat dit verzoek tijdig is ingediend.

Eiser betoogt dat de staatssecretaris de bepalingen voor terugname had moeten toepassen, maar de rechtbank oordeelt dat er sprake is van een overnamesituatie. De rechtbank wijst erop dat de argumenten van eiser niet leiden tot een ander oordeel en dat de eerder ingediende verzoeken in Duitsland niet relevant zijn voor de huidige situatie. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en dat de staatssecretaris terecht heeft gehandeld. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.35811
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. K. Kanters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 november 2023 niet in behandeling genomen omdat volgens de staatssecretaris Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Vayez als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, om de staatssecretaris de gelegenheid te geven om te reageren op de aanvullende beroepsgronden van eiser. Na verkregen toestemming voor de (verdere) behandeling buiten zitting en verkregen reacties van partijen heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan, op grond van artikel 18, eerste lid,
aanhef en onder a, van de Dublinverordening. Spanje heeft dit verzoek aanvaard op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening.
Tijdigheid claimverzoek
5. Het geschil betreft enkel nog de vraag of de staatssecretaris tijdig een overname- of terugnameverzoek heeft ingediend.
6. Eiser voert aan dat sprake is van een terugnamesituatie, zodat de staatssecretaris de bepalingen voor terugname in de Dublinverordening had moeten toepassen, waaronder artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening waarin staat dat het terugnameverzoek “zo snel mogelijk” moet worden ingediend. Volgens eiser is sprake van terugname, omdat hij als eerste in Duitsland is geweest en Duitsland al heeft vastgesteld dat Spanje de verantwoordelijke lidstaat is. De andere lidstaten mogen dan geen nieuwe bepalingsprocedure meer starten. Eiser stelt dat daarom zijn asielaanvraag in Spanje in behandeling is. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de arresten van het Hof van Justitie van de EU (Hof van Justitie) van 13 november 20181 en 2 april 20192, artikel 31, derde lid, van de Procedurerichtlijn en artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening. Volgens eiser is een andere uitleg, die veronderstelt dat hij na overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat (Spanje) een formele asielaanvraag moet indienen, in strijd met het EU-recht. Eiser verwijst ook naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 19 april 20233. De rechtbank moet hier een prejudiciële vraag over stellen.
Uitgaande van een terugnamesituatie, betoogt eiser dat het claimverzoek niet tijdig is ingediend. Er moet worden gerekend vanaf het moment dat zijn vingerafdrukken afgenomen moesten worden en/of moesten worden ingevoerd in Eurodac. Dan kom je uit op 17 of 20 augustus 2023, en is het claimverzoek van 21 augustus 2023 te laat. Volgens eiser mag niet worden uitgegaan van de termijnen zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) die heeft geformuleerd in de uitspraak van 12 januari 20244, onder meer omdat de Afdeling in die uitspraak het arrest Mengesteab, dat ziet op overname, ten onrechte analoog toepast op terugnameverzoeken.
7. De rechtbank oordeelt dat in het geval van eiser sprake is van een overnamesituatie en het overnameverzoek aan Spanje tijdig is ingediend. De rechtbank legt dat hieronder uit.
8. Anders dan eiser stelt, betekent zijn eerder ingediende verzoek in Duitsland niet dat in dit geval sprake is van een terugname. Artikel 23, eerste lid van de Dublinverordening luidt als volgt: “Wanneer een lidstaat waar een persoon als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder b, c, of d van de Dublinverordening een nieuw verzoek om internationale bescherming heeft ingediend van oordeel is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is overeenkomstig artikel 20, vijfde lid, en artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, c, of d van
1. ECLI:EU:C:2018:900, X en X.
2 ECLI:EU:C:2019:280, H. en R.
de Dublinverordening kan hij die andere lidstaat verzoeken de betrokken persoon terug te nemen.” Dit artikel is niet van toepassing op de situatie van eiser. Hij is geen persoon als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, c of d van de Dublinverordening, waarbij sprake is van een verzoek dat in behandeling is genomen. Op grond van artikel 2, aanhef en onder d, van de Dublinverordening wordt onder “behandeling van een verzoek om internationale bescherming” verstaan: “alle maatregelen in verband met de behandeling van en beslissingen of uitspraken van bevoegde instanties over een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2013/32/EU en Richtlijn 2011/95/EU, met uitzondering van de procedures waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald krachtens de bepalingen van deze verordening”.
Het eerdere in Duitsland gedane verzoek van eiser is door Duitsland in de bepalingsprocedure afgedaan waardoor er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, c of d van de Dublinverordening. Artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening is ook niet van toepassing omdat eiser in Spanje geen verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. De rechtbank verwijst in dit verband nog naar de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 20175 waaruit volgt dat een enkele acceptatie van een claimverzoek door een lidstaat niet betekent dat de asielaanvraag in die lidstaat in behandeling is. Een dergelijke uitleg is niet in overeenstemming met artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening en ook niet met artikel 3, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn.
9. De staatssecretaris is dus terecht uitgegaan van overname als bedoeld in artikel 21, eerste lid, in combinatie met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Dublinverordening, en niet van terugname als hiervoor bedoeld. Wat eiser heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. De arresten van het Hof van Justitie en de uitspraak van zittingsplaats Roermond waar eiser naar heeft verwezen, zien op andere situaties en doen geen afbreuk aan hetgeen onder 8 is overwogen. Verder gaat artikel 31, derde lid, van de Procedurerichtlijn over de aanvang en duur van de beslistermijn, en daar kan niet uit worden afgeleid wanneer de asielaanvraag in behandeling is (en sprake is van een terugnamesituatie) in de zin van de Dublinverordening. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie. In de zaak van eiser is duidelijk hoe het Unierecht (waaronder de Dublinverordening) moet worden toegepast.
10. Nu sprake is van een overnamesituatie behoeven de beroepsgronden die betrekking hebben op de in de bepalingen over overname en terugname opgenomen verschillen geen bespreking. Uit de uitspraak van 12 januari 20246 volgt ook dat de in de Eurodacverordening genoemd termijnen niet bepalend zijn voor het moment waarbinnen het claimverzoek moet zijn ingediend. Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening dient het overnameverzoek binnen twee maanden na de Eurodactreffer van 26 juni 2023 én binnen drie maanden na de asielaanvraag (loopbrief) van 16 juni 2023 moet worden verzonden.7 Het overnameverzoek aan Spanje is dus tijdig verzonden, ongeacht of uit moet worden gegaan van 20 of 21 augustus 2023. De beroepsgrond slaagt niet.
7 Zie ook arrest Mengesteab van het Hof van Justitie van 26 juli 2017, ECLI:EU:C:2017:587.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 februari 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.