ECLI:NL:RBDHA:2024:21625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
NL24.47728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

Op 24 oktober 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt de Malinese nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel. De rechtbank heeft op 13 december 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de minister zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 8 november 2024. Eiser betoogt dat het terugkeerbesluit onvolledig is, omdat het huidige besluit niet specifiek naar Mali verwijst. De minister heeft echter toegelicht dat er nog geen aanvullend terugkeerbesluit naar Mali is genomen, omdat eerst de nationaliteit en identiteit van eiser vastgesteld moeten worden. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat zicht op uitzetting ontbreekt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47728

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. De minister heeft op 24 oktober 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij ook verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2024 op zitting behandeld. Eiser en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt de Malinese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 13 november 2024 (in de zaak NL24.42113) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 8 november 2024.
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Het terugkeerbesluit
5. Eiser betoogt dat het terugkeerbesluit onvolledig is, omdat het huidige terugkeerbesluit niet ziet op Mali. Dit terwijl eiser stelt de Malinese nationaliteit te hebben en een taal spreekt die alleen in Mali wordt gesproken. Het is volgens eiser onbegrijpelijk dat er geen aanvullend terugkeerbesluit naar Mali wordt opgelegd door de minister, omdat er op dit moment geen ander terugkeertraject loopt. Doordat de minister zich alleen richt op terugkeer naar Mali zonder dat daar een terugkeerbesluit voor ligt is de bewaring onrechtmatig.
5.1.
Op de zitting heeft de minister toegelicht dat alleen het lp-traject naar Mali nog loopt en op wordt gerappelleerd. De lp aanvragen voor Guinee, Burkina Faso, Guinee-Bissau, Senegal en Gambia zijn (nog) niet ingediend. Het terugkeerbesluit van 24 maart 2023 zag op de landen Senegal, Burkina Faso en Guinee. Later zijn daar met een aanvullend terugkeerbesluit de landen Gambia en Guinee-Bissau bijgekomen. Over het lp-traject bij de Malinese autoriteiten heeft de minister toegelicht dat zij eerst worden verzocht de nationaliteit en identiteit van eiser vast te stellen voordat wordt overgegaan tot het nemen van een aanvullend terugkeerbesluit naar Mali. Hiertoe is de minister ook nog niet gehouden, omdat alleen nog wordt onderzocht of eiser de Malinese nationaliteit heeft. Mocht blijken dat eiser de Malinese nationaliteit heeft en dat hij moet terugkeren naar Mali, dan zal een aanvullend terugkeerbesluit naar Mali worden opgelegd. In ieder geval staat volgens de minister niet vast dat eiser uit Mali komt.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat zij in de vorige uitspraak heeft overwogen dat de minister nog geen aanvullend terugkeerbesluit naar Mali heeft hoeven nemen en heeft mogen onderzoeken of eiser uit Mali komt. [1] De rechtbank overweegt dat eiser een terugkeerbesluit heeft ontvangen en dat dit besluit in rechte vast staat. Daarmee is aan die voorwaarde voor inbewaringstelling voldaan. De rechtbank stelt verder vast dat er geen aanvullend terugkeerbesluit naar Mali aan eiser is opgelegd. Als eiser meent dat hij uit een ander land dan de in het terugkeerbesluit genoemde landen komt, is het aan hem om dit te onderbouwen met stukken. Eiser heeft dit niet gedaan. Het staat de minister vrij om eerst te onderzoeken of eiser de Malinese nationaliteit heeft voordat zij een aanvullend terugkeerbesluit oplegt. [2] Voortvarendheid en zicht op uitzetting
6. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Eiser voert aan dat er sinds 14 november 2024 niet meer is gerappelleerd bij de Malinese autoriteiten. Verder voert eiser aan dat er alleen op 23 november 2024 een vertrekgesprek met hem is gevoerd. Eiser stelt ook dat de Malinese autoriteiten geen laissez-passer (lp) aan hem zullen verstrekken. Daarnaast is eiser geen onderdaan van Senegal, Guinee, Burkina Faso, Guinee-Bissau of Gambia en zullen deze landen voor hem ook geen lp afgeven. Daarmee ontbreekt zicht op uitzetting binnen redelijke termijn.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage en wat op de zitting is besproken blijkt dat er sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure tweemaal is gerappelleerd op de lp-aanvraag, namelijk op 14 november 2024 en 5 december 2024. Daarnaast is er één vertrekgesprek met eiser gevoerd, namelijk op 23 november 2024. Ook staat er een presentatie gepland voor eiser bij de Malinese autoriteiten op 20 december 2024.
6.2.
De rechtbank overweegt verder dat er geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Mali in zijn algemeenheid ontbreekt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval geen sprake is van zicht op uitzetting. Eiser is daar niet in geslaagd. Daar komt bij dat op eiser de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent. Omdat de Malinese autoriteiten medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, is er geen grond voor het oordeel dat zij, als de vreemdeling zijn medewerking verleent, geen lp op zijn naam willen verstrekken. De niet nader onderbouwde stelling van eiser dat de Malinese autoriteiten geen lp voor hem zullen verstrekken volgt de rechtbank dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 13 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:18685, onder 6.4.
2.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1970, onder 5.1.4.