ECLI:NL:RBDHA:2024:21834
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn echtgenote en minderjarig kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie, verweerder, geen verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank oordeelt dat eiser voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling.
De aanvraag is ingediend op 26 januari 2024, en verweerder had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is verlengd met drie maanden, waardoor verweerder uiterlijk op 25 juli 2024 een besluit had moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 30 juli 2024 in gebreke gesteld en het beroep is op 28 september 2024 ingesteld, wat tijdig is. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, maar in dit geval is er reden om een langere termijn op te leggen. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan op 19 december 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en openbaar gemaakt.