ECLI:NL:RBDHA:2024:21844
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvragen om verlening van machtigingen tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvragen om verlening van machtigingen tot voorlopig verblijf voor zijn ouders en zussen. De aanvragen zijn ingediend op 8 december 2023, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De minister heeft de beslistermijn verlengd met drie maanden, waardoor de uiterste beslisdatum op 7 juni 2024 viel. Eiser heeft de minister op 12 augustus 2024 in gebreke gesteld en het beroep is op 10 oktober 2024 ingesteld, wat tijdig is. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist.
De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een bijzonder geval, gezien de aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442 aan eiser en de proceskosten van € 437,50, alsook het griffierecht van € 187.
De uitspraak is gedaan op 19 december 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.