ECLI:NL:RBDHA:2024:21852
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor zijn echtgenoot en minderjarige kinderen. De rechtbank heeft op 19 december 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, omdat verweerder geen verweerschrift heeft ingediend. Eiser had op 21 februari 2024 de aanvraag ingediend, en verweerder had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn op 21 augustus 2024 verstreken was zonder dat er een besluit was genomen. Eiser heeft verweerder op 30 augustus 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en het beroep is op 3 oktober 2024 ingediend, wat tijdig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist. Op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) legt de rechtbank een termijn van twee weken op voor verweerder om een besluit bekend te maken. De rechtbank oordeelt dat in dit geval sprake is van een bijzonder geval, waardoor een langere termijn dan twee weken kan worden opgelegd. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder aan eiser € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, omdat de volledige termijn van de Awb is verstreken. Eiser heeft ook recht op vergoeding van proceskosten, die zijn vastgesteld op € 437,50. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en eiser geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.