ECLI:NL:RBDHA:2024:21856
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op bezwaar inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De aanvraag was ingediend in het kader van verblijf als familie- en gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, en dat eiser rechtsgeldig in gebreke is gesteld. De rechtbank concludeert dat verweerder uiterlijk op 14 september 2023 had moeten beslissen, maar dit niet heeft gedaan. Eiser heeft op 20 juni 2024 beroep ingesteld, wat tijdig is gebeurd. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen. In deze zaak is er sprake van een bijzonder geval, en de rechtbank bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van de uitspraak moet beslissen op het bezwaar. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank stelt vast dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 187. De uitspraak is gedaan op 19 december 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en openbaar gemaakt.