ECLI:NL:RBDHA:2024:21863
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor zijn ouders, broers en zussen. Eiser had zijn aanvraag op 20 maart 2023 ingediend, en volgens de Vreemdelingenwet 2000 diende de minister binnen 90 dagen te beslissen. De minister heeft de beslistermijn echter met drie maanden verlengd, waardoor de uiterste datum voor een besluit 18 september 2023 was. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiser de minister op 22 april 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en op 20 juni 2024 beroep ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van twee weken opgelegd waarbinnen de minister een besluit moet nemen. In deze zaak is er sprake van een bijzonder geval, omdat het gaat om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning. De rechtbank heeft besloten dat de minister binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen, met de mogelijkheid tot verlenging tot twintig weken als er nader onderzoek nodig is.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de minister een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en heeft de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 437,50. Tevens moet de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 187 vergoeden. De uitspraak is gedaan op 19 december 2024 en openbaar gemaakt.