In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 24 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag behandeld. Eiser had op 4 april 2023 een aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden beslist. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn is verstreken en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank beslist op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting, en concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens wordt bepaald dat de minister uiterlijk op 1 maart 2025 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank overweegt dat, hoewel de minister een termijn van 16 weken zou kunnen krijgen, dit zou leiden tot een overschrijding van de maximale beslistermijn van 21 maanden, wat niet wenselijk is. Daarom wordt een kortere termijn van 8 weken na de uiterste datum van 21 maanden vastgesteld.
De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen 6 weken na verzending.