In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de voortduring van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De maatregel van bewaring was op 28 april 2023 opgelegd en duurde inmiddels nagenoeg 10 maanden. Eiser heeft op 12 februari 2024 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er concreet zicht op uitzetting bestaat, aangezien het feitelijke vertrek gepland staat op 1 maart 2024. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat, naarmate de maatregel langer voortduurt, steeds hogere eisen gesteld worden aan het concreet worden van de feitelijke uitzetting. De rechtbank concludeert dat eiser in de toetsingsperiode geen inspanningen heeft verricht om zijn vertrek te bespoedigen en dat de voortduring van de maatregel niet onrechtmatig is. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, waardoor hij geen aanspraak maakt op schadevergoeding en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de medewerking van de Marokkaanse autoriteiten sinds december 2023 sterk is verbeterd, wat heeft geleid tot een eenduidige werkwijze voor het aanvragen van vluchten na nationaliteitsbevestiging.