ECLI:NL:RBDHA:2024:2202

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
NL24.5056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de voortduring van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De maatregel van bewaring was op 28 april 2023 opgelegd en duurde inmiddels nagenoeg 10 maanden. Eiser heeft op 12 februari 2024 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er concreet zicht op uitzetting bestaat, aangezien het feitelijke vertrek gepland staat op 1 maart 2024. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat, naarmate de maatregel langer voortduurt, steeds hogere eisen gesteld worden aan het concreet worden van de feitelijke uitzetting. De rechtbank concludeert dat eiser in de toetsingsperiode geen inspanningen heeft verricht om zijn vertrek te bespoedigen en dat de voortduring van de maatregel niet onrechtmatig is. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, waardoor hij geen aanspraak maakt op schadevergoeding en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de medewerking van de Marokkaanse autoriteiten sinds december 2023 sterk is verbeterd, wat heeft geleid tot een eenduidige werkwijze voor het aanvragen van vluchten na nationaliteitsbevestiging.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5056

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.J.J. van de Kerkhof),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 28 april 2023 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft op 12 februari 2024 tegen het voortduren van de maatregel beroep ingesteld en hierbij om schadevergoeding verzocht.
Verweerder heeft op 13 februari 2024 een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft daarop op 13 februari 2024 gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 16 februari 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt is geboren op [geboortedatum] 1996 en heeft de Marokkaanse nationaliteit.
2. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de oplegging en de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring eerder beoordeeld. In de onderhavige procedure beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging van de bewaringsmaatregel vanaf 12 januari 2024.
3. Eiser heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben na het zien van de voortgangsrapportage.
4. De rechtbank stelt vast dat de bewaringsmaatregel inmiddels nagenoeg 10 maanden voortduurt en deze lange duur weliswaar in beginsel is toegestaan maar wel uitzonderlijk is. De rechtbank heeft eerder gemotiveerd waarom de lange duur deze maatregel desondanks niet een punitief en onrechtmatig karakter gaf. Naarmate de maatregel langer voortduurt zal de rechtbank evenwel steeds hogere eisen stellen aan het concreet worden van de feitelijke uitzetting. Weliswaar volgt uit de actuele jurisprudentie dat de hoogste rechter aanneemt dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt en beschikt de rechtbank niet over gegevens op grond waarvan deze jurisprudentie niet meer gevolgd kan worden. Dat laat onverlet dat in een concrete procedure, ook als verweerder voldoende voortvarend handelt, grondig moet worden beoordeeld of de feitelijke uitzetting niet illusoir is. Dat geldt temeer als de maatregel lang voortduurt, het tijdsverloop sinds de lp-aanvraag aanzienlijk is en er vele malen door DT&V is gerappelleerd op die lp-aanvraag. Eiser is gehouden mee te werken aan zijn vertrek en het frustreren van de verwijdering mag worden betrokken bij de beslissing om de maatregel te laten voortduren in die zin dat een langere duur van de maatregel vanwege een niet-meewerkende houding voor zijn rekening komt. Enkel indien zicht op uitzetting ontbreekt en dit zo is ongeacht of de vreemdeling meewerkt, komt aan de proceshouding van de vreemdeling geen gewicht toe bij de rechtmatigheidsbeoordeling.
5. In de onderhavige procedure heeft de rechtbank dit beoordelingskader nader uiteengezet in onder meer de volgberoep-uitspraken van 11 december 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:19320) en 18 oktober 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:15687).
6. Op 13 december 2023 hebben de Marokkaanse autoriteiten bevestigd dat eiser de Marokkaanse nationaliteit heeft. Op 5 januari 2024 en op 16 januari 2024 heeft de DIA gerappelleerd. In de voortgangsrapportage is op 5 februari 2024 toegelicht welke -veranderde- werkwijze de Marokkaanse autoriteiten inmiddels hanteren. Hierbij is het navolgende vermeld:

Sedert december 2023 is de medewerking van de Marokkaanse autoriteiten sterk verbeterd. Er bestaat inmiddels een eenduidige werkwijze voor alle Marokkaanse Consulaten in Nederland. Voor december 2023 hanteerde ieder consulaat een eigen werkwijze.
Bij iedere nationaliteitsvaststelling diende de DIA te wachten op toestemming van het consulaat om een vlucht boeken. Door recentelijke ontwikkelingen/nieuwe afspraken voortvloeiend uit het GMMP is er nu een eenduidige werkwijze, waardoor de
regievoerder een vlucht kan aanvragen, zodra de nationaliteitsbevestiging is ontvangen.
7. De rechtbank gaat er op grond van deze opmerking in de voortgangsrapportage van uit dat pas op 5 februari 2024 de werkwijze aldus is dat de regievoerder een vlucht kan aanvragen zodra de nationaliteitsbevestiging is ontvangen en dus niet hoeft te worden gewacht op de afgifte van een lp. Indien de werkwijze van de Marokkaanse autoriteiten immers al in december 2023 zou zijn gewijzigd, zou het aanvragen van een vlucht op 5 februari 2024 na een nationaliteitsbevestiging op 13 december 2023 door de rechtbank zonder meer als onvoldoende voortvarend worden gekwalificeerd . Verweerder heeft na de nationaliteitsbevestiging op 15 december 2023 schriftelijk verzocht om de afgifte van een lp en op deze aanvraag gerappelleerd en uiteindelijk, zonder eerst een lp te hebben verkregen, op 5 februari 2024 een vlucht met escorts aangevraagd. Op 6 februari 2024 zijn de vluchtgegevens bekend geworden en blijkt de feitelijke uitzetting gepland te staan op 1 maart 2024.
De rechtbank stelt vast dat het tijdsverloop tussen de aanvraag van de vlucht en het daadwerkelijke vertrek, althans de mogelijkheid tot vertrek, groot is. Het is de rechtbank echter bekend dat indien de vreemdeling gedurende het vertrek begeleid wordt door escorts, het feitelijke organiseren van een vlucht meer inspanningen en meer tijd vergt. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder hier nadere vragen over te stellen. De rechtbank stelt op grond van de voortgangsrapportage en het verslag van het vertrekgesprek vast dat verweerder voldoende voortvarend werkt en er concreet zicht op uitzetting bestaat en het vertrek feitelijk kan gaan plaatsvinden op 1 maart 2024. De duur van het traject dat tot het feitelijke vertrek heeft geleid is zeer aanzienlijk, maar maakt de voortduring niet onrechtmatig. De rechtbank betrekt hierbij dat eiser concreet in staat is geweest om dit vertrek te bespoedigen, zoals in de eerdere uitspraken overwogen, en door geen inspanningen te leveren verweerder afhankelijk is geweest van de houding van de Marokkaanse autoriteiten.
8. Uit het verslag van het vertrekgesprek blijkt dat eiser wederom heeft aangegeven niet naar Marokko te willen terugkeren en wenst dat zijn maatregel wordt opgeheven zodat hij Nederland zelfstandig kan verlaten. Nadat de regievoerder heeft uitgelegd in welke fase het gedwongen traject zich bevindt en dat eiser vooralsnog niet in vrijheid wordt gesteld, heeft eiser laten merken geïrriteerd te zijn. De rechtbank stelt vast dat eiser geen opmerkingen heeft gemaakt in dit gesprek die van verweerder vergen dat hij uitdrukkelijk motiveert waarom niet alsnog een lichter middel moest worden opgelegd. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat eiser op 22 januari 2024 zijn medicatie had opgespaard en alle medicatie in één keer heeft ingenomen. Er zijn geen verdere gegevens die betrekking hebben op de gedragingen of medische situatie van eiser. Ten tijde van het rechtmatigheidsonderzoek is ook niet gebleken dat een nieuw vertrekgesprek heeft plaatsgevonden. De rechtbank leidt hieruit af dat de regievoerder het niet nodig heeft gevonden om eerder dan gebruikelijk een vertrekgesprek te houden en de rechtbank leidt heruit af dat eiser niet heeft verzocht om een vertrekgesprek. Eiser is bekend met de mogelijkheid om hierom te verzoeken, dit heeft hij namelijk gedurende zijn detentie wel gedaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder op te dragen om nader te motiveren waarom hij de voortduring van de maatregel niet onevenredig bezwarend vindt. Eiser heeft dit zelf ook niet aangegeven en zijn gemachtigde heeft evenmin gewag gemaakt van psychische of andere gevolgen die eiser zou ondervinden in verband met de lange duur van de vrijheidsontneming.
9. De rechtbank concludeert dat eiser in de te toetsen periode geen inspanningen heeft verricht om zijn vertrek te bespoedigen, dat verweerder niet alsnog heeft hoeven te volstaan met de oplegging van een lichter middel, dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld en er concreet zicht op uitzetting bestaat. De voortduring van de maatregel is niet onrechtmatig geweest. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren waardoor eiser geen aanspraak maakt op schadevergoeding en er geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 21 februari 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.