ECLI:NL:RBDHA:2024:22203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
NL24.47367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 30 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 23 april 2023 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, wat betekent dat de minister van Asiel en Migratie in gebreke is gebleven. De rechtbank maakt gebruik van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om zonder zitting uitspraak te doen. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van de minister is verstreken en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank bepaalt dat de minister uiterlijk op 20 februari 2025 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. Daarnaast worden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 437,50, die de minister moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47367

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van 23 april 2023.
2. Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, onder b, van de Vw is de termijn met negen maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken, dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) alleen een rechterlijke dwangsom opleggen. [1] Daarnaast zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. De Afdeling heeft het 8+8-wekenmodel passend geacht. [2]
8. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding van dit model af te wijken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Toepassing geven aan het 8+8-wekenmodel zou betekenen dat de beslistermijn eindigt na de uit de Procedurerichtlijn [3] voortvloeiende uiterlijke beslistermijn van 21 maanden. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, het opleggen van deze beslistermijn leidt tot overschrijding van die bovengrens van 21 maanden, in beginsel een kortere termijn van in beginsel 8 weken moet worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Omdat op 3 juli 2023 en 16 augustus 2023 een nader gehoor heeft plaatsgevonden, neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat de minister in zo’n geval uiterlijk vier weken na het einde van de termijn van 21 maanden op de asielaanvraag moet beslissen. Dat is op 20 februari 2025. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. De rechtbank acht de nadere termijn zodanig dat deze noch onnodig lang noch onrealistisch kort is.
9. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van
€ 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister tot 20 februari 2025 de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
11. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om uiterlijk 20 februari 2025 een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353.
2.Zie de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
3.Artikel 31, vijfde lid van de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013).