ECLI:NL:RBDHA:2024:22222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
NL24.51159
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en zicht op uitzetting van Algerijnse eiser

Op 30 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortduren van de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De eiser, die op 3 september 2024 in bewaring was gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 27 december 2024 zonder zitting. De eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is, aangezien hij al meer dan drie maanden in bewaring verblijft en de Algerijnse autoriteiten nog niet hebben gereageerd op de LP-aanvraag van 12 september 2024. De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 11 november 2024. De rechtbank concludeert dat de eiser onvoldoende meewerkt aan zijn vertrek en dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om aan eiser een lichter middel op te leggen en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51159

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. den Ouden),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 3 september 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 27 december 2024.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1988.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 september 2024 en 11 november 2024 volgt dat (het voortduren van) de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraken ten grondslag ligt, rechtmatig was. [1] Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van het onderzoek in het laatste vervolgberoep. Dat is 11 november 2024.
4. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Hij verblijft al meer dan drie maanden in bewaring. Ondanks de rappels van verweerder, hebben de Algerijnse autoriteiten nog geen reactie gegeven op de LP [2] -aanvraag van 12 september 2024. Eiser is nog niet gepresenteerd en er is nog geen presentatie gepland. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder had specifiek voor deze zaak moeten rappelleren bij de Algerijnse autoriteiten, nu hij al meer dan drie maanden in bewaring verblijft en een reactie van de Algerijnse autoriteiten vooralsnog is uitgebleven. Tot slot stelt eiser dat er aanleiding is om aan hem een lichter middel op te leggen. Uit een verslag van een eerder vertrekgesprek blijkt namelijk dat hij bereid is om terug te keren als er voor hem een LP wordt verstrekt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Op grond van vaste rechtspraak bestaat in zijn algemeenheid zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije. [3] Het tijdsverloop sinds indiening van de LP-aanvraag en de omstandigheid dat nog geen presentatie is ingepland, geven geen aanleiding voor de conclusie dat zicht op uitzetting voor specifiek eiser ontbreekt. De rechtbank betrekt bij haar beoordeling dat uit de verslagen van de vertrekgesprekken van 15 november 2024 en 12 december 2024 volgt dat eiser weigert om zelf contact op te nemen met de Algerijnse ambassade. Het is aan eiser om mee te werken aan zijn vertrek en tot die medewerkingsplicht behoort ook het verrichten van inspanningen om identiteitsdocumenten te verkrijgen. Hierdoor kan het uitzettingsproces worden bespoedigd. Eiser werkt echter onvoldoende mee aan zijn vertrek.
6. Ten aanzien van het voortvarend handelen wordt vastgesteld dat verweerder sinds het indienen van de LP-aanvraag vijf keer, meest recentelijk op 5 december 2024, heeft gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten. Verder heeft verweerder vijf keer een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Er wordt dan ook geen aanleiding gezien voor het oordeel dat er onvoldoende voortvarend wordt gehandeld. Ook bij de beoordeling van het voortvarend handelen wordt betrokken dat eiser onvoldoende meewerkt aan zijn vertrek.
7. Voor zover eiser stelt dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen, wordt dit niet gevolgd. Er is sprake van een risico op onttrekking aan het toezicht. Ook heeft eiser in de vertrekgesprekken en in beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de bewaring onevenredig bezwarend voor hem maken.
8. Ook overigens is er geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 30 december 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Laissez-passer.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.