ECLI:NL:RBDHA:2024:22253

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
NL24.49478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 20 juli 2022 een asielaanvraag ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 4 december 2023 als kennelijk ongegrond afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarop de rechtbank op 18 januari 2024 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van de minister vernietigde. Vervolgens heeft eiser op 21 november 2024 de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag en op 11 december 2024 beroep ingesteld wegens dit niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is en heeft zonder zitting uitspraak gedaan, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is verstreken en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft bepaald dat de minister binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen en dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49478

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Eiser heeft op 20 juli 2022 zijn asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 4 december 2023 heeft de minister de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Bij uitspraak van 18 januari 2024 (NL23.38741) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard en het besluit van 4 december 2023 vernietigd.
2. Bij brief van 21 november 2024 heeft eiser de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag. Op 11 december 2024 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag. In deze uitspraak beslist de rechtbank op dit beroep.
3. Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

4. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
5. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
6. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Deze termijn geldt eveneens voor de bij uitspraak van 18 januari 2024 door deze rechtbank en zittingsplaats aan de minister gegeven opdracht om opnieuw op de aanvraag van eiser te beslissen. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken, dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
7. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
8. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie hierover (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), alleen een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
9. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de minister in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de minister een andere termijn te geven. In dit geval heeft op 10 november 2023 een nader gehoor en op 16 april 2024 een aanvullend gehoor plaatsgevonden. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om op zorgvuldige wijze binnen vier weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de minister binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
10. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister een termijn van vier weken krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
12. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.