In deze zaak heeft eiser op 20 juli 2022 een asielaanvraag ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 4 december 2023 als kennelijk ongegrond afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarop de rechtbank op 18 januari 2024 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van de minister vernietigde. Vervolgens heeft eiser op 21 november 2024 de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag en op 11 december 2024 beroep ingesteld wegens dit niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is en heeft zonder zitting uitspraak gedaan, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is verstreken en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft bepaald dat de minister binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen en dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.