ECLI:NL:RBDHA:2024:2233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
NL24.2286 en NL24.2287
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiser afgewezen met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser, die stelt Nigeriaanse nationaliteit te hebben, betwist deze beslissing en voert aan dat de motivering van de staatssecretaris onvoldoende is en dat er niet adequaat is ingegaan op zijn bezwaren. Hij wijst op de omstandigheden waaronder hij in Kroatië is behandeld, waaronder het ontbreken van een tolk en de onduidelijkheid over de asielprocedure.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag niet in behandeling genomen hoeft te worden, omdat er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit beginsel houdt in dat de autoriteiten van andere EU-lidstaten zich aan hun verplichtingen houden. Eiser heeft niet voldoende aangetoond dat Kroatië deze verplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid voor eiser om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.2286 en NL24.2287
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. E. Maalsen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1982. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat verweerder blijk heeft gegeven van een onvoldoende inzichtelijke motivering en een onzorgvuldige besluitvorming. Er dient door verweerder beoordeeld te worden of er redenen zijn om af te wijken van algemene uitgangspunten in het individuele geval. Verweerder is niet ingegaan op de inhoudelijke bezwaren en omstandigheden die door eiser zijn genoemd. Eiser is in Kroatië meegenomen zonder uitleg over een asielprocedure, zijn vingerafdrukken zijn zonder tolk afgenomen en hij is op eigen kosten en gelegenheid naar de opvang gereisd. Verweerder heeft niet alle overwegingen uit artikel 17 Dublinverordening meegenomen en er is geen sprake geweest van een uitgebreide belangenafweging. Uit de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 10 november 2023 [2] volgt dat verweerder de door eiser geschetste feiten voldoende kenbaar dient te betrekken bij zijn beoordeling.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Kroatië dit niet doet.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De hoogste bestuursrechter heeft in de Afdelingsuitspraak [3] van 13 september 2023 [4] bevestigd dat er, ten aanzien van Kroatië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om van het oordeel van de Afdeling van 13 september 2023 af te wijken. Verweerder heeft de door eiser geschetste feiten voldoende kenbaar betrokken bij zijn motivering en is voldoende ingegaan op de omstandigheden die door eiser zijn genoemd.
5.2
Eiser heeft met zijn verklaringen over wat hij heeft meegemaakt in Kroatië niet aannemelijk gemaakt dat er ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Kroatië heeft met het claimakkoord gegarandeerd om eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen, met inachtneming van de verschillende Europese richtlijnen. Daarbij komt dat als eiser meent dat Kroatië handelt in strijd met Europese richtlijnen, door geen uitleg te geven over de asielprocedure of anderszins, hij hierover een klacht kan indienen bij de Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat de Kroatische autoriteiten eiser niet willen helpen of dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
6. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de besluitvorming van verweerder onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen of onzorgvuldig gemotiveerd zou zijn, noch voor het oordeel dat verweerder het asielverzoek van eiser wegens bijzondere individuele omstandigheden op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, in behandeling had moeten nemen. Verweerder maakt in ieder geval gebruik van deze bevoegdheid wanneer er concrete aanwijzingen zijn dat de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Met verwijzing naar haar oordeel onder 5. tot en met 5.2 concludeert de rechtbank dat hiervan geen sprake is.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
8. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [5] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.