ECLI:NL:RBDHA:2024:2233
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiser afgewezen met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser, die stelt Nigeriaanse nationaliteit te hebben, betwist deze beslissing en voert aan dat de motivering van de staatssecretaris onvoldoende is en dat er niet adequaat is ingegaan op zijn bezwaren. Hij wijst op de omstandigheden waaronder hij in Kroatië is behandeld, waaronder het ontbreken van een tolk en de onduidelijkheid over de asielprocedure.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag niet in behandeling genomen hoeft te worden, omdat er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit beginsel houdt in dat de autoriteiten van andere EU-lidstaten zich aan hun verplichtingen houden. Eiser heeft niet voldoende aangetoond dat Kroatië deze verplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid voor eiser om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.