ECLI:NL:RBDHA:2024:224

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
NL23.39384 en NL23.39487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet nemen overdrachtsbesluit en maatregel van bewaring in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 3 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet nemen van een overdrachtsbesluit en de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.M. Niemer, heeft beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. P. Loijenga. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet nemen van het overdrachtsbesluit niet-ontvankelijk is, omdat de staatssecretaris nog geen besluit heeft genomen, maar dit in voorbereiding is. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een in gebreke blijven van de staatssecretaris, aangezien er een concreet aanknopingspunt bestaat voor overdracht op basis van de Dublinverordening.

Daarnaast wordt de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring van eiser rechtmatig is, omdat er voldoende gronden zijn voor de maatregel, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de voorbereiding van de uitzetting. Eiser's argument dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije wordt als irrelevant beschouwd, aangezien de bewaring gericht is op overdracht naar Duitsland.

De rechtbank besluit dat het beroep tegen het niet nemen van het overdrachtsbesluit niet-ontvankelijk is en het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond is. Eiser heeft geen recht op schadevergoeding en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.39384 en NL23.39487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Niemer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. P. Loijenga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het niet nemen van een overdrachtsbesluit en tegen de maatregel van bewaring van 16 december 2023 op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1.
Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen het niet nemen van het overdrachtsbesluit en de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep tegen het niet nemen van het overdrachtsbesluit niet-ontvankelijk is en het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond is. De maatregel van bewaring van eiser is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Over het overdrachtsbesluit
Is het beroep van eiser tegen het niet nemen van een overdrachtsbesluit ontvankelijk?
4. Eiser is van mening dat de staatssecretaris ten onrechte nog geen overdrachtsbesluit heeft genomen.
4.1.
Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat het nemen van een overdrachtsbesluit in het kader van de Dublinverordening een besluit is dat door het bevoegde gezag – in dit geval de staatssecretaris – uit eigen beweging wordt genomen en niet op aanvraag. Voor het instellen van een rechtsmiddel is vereist dat een bestuursorgaan in gebreke is tijdig dat besluit te nemen. De staatssecretaris heeft op de zitting onbetwist naar voren gebracht dat er nog geen overdrachtsbesluit is genomen. De staatssecretaris heeft toegelicht dat het overdrachtsbesluit in voorbereiding is, omdat de Dublinclaim naar Duitsland is uitgezet, maar hierop op dit moment nog geen reactie is gekomen. De staatssecretaris moet tijd gegund worden om het antwoord van de Duitse autoriteiten af te wachten. Van het in gebreke zijn tijdig een overdrachtsbesluit te nemen is dan ook niet gebleken.
4.2.1.
De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat in dit geval ook niet is gebleken dat in dit geval sprake is van een prematuur beroep in de zin van artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht. Het overdrachtsbesluit is namelijk nog niet tot stand gekomen en eiser kon ook niet menen dat dit redelijkerwijs wel het geval is.
4.2.2.
De conclusie is dat het beroep tegen het niet nemen van het overdrachtsbesluit niet-ontvankelijk is.
Over de maatregel van bewaring
Is de maatregel van bewaring gebaseerd op de juiste wettelijke grondslag?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring niet mocht baseren op artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000, omdat er nog geen overdrachtsbesluit is genomen.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. Een vreemdeling kan op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000 in bewaring worden gesteld als de Dublinverordening op hem van toepassing is. Dat is het geval als er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. [2] De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat er een concreet aanknopingspunt in voormelde zin bestond. In de maatregel van bewaring is gemotiveerd dat uit het Eurodac-onderzoek volgt dat eiser op 17 december 2021 in Duitsland een asielaanvraag heeft gedaan. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat dit een concreet aanknopingspunt voor toepassing van de Dublinverordening is. [3] Dat het overdrachtsbesluit op dit moment (nog) niet is genomen, is dus niet relevant. Daar komt nog bij dat de staatssecretaris op de zitting heeft toegelicht dat er inmiddels een claim is gelegd bij de Duitse autoriteiten en dat volgens de staatssecretaris hierop binnen korte termijn een reactie komt. Gelet op het feit dat er een concreet aanknopingspunt bestaat dat eiser naar Duitsland kan worden overgedragen op grond van de Dublinverordening, is de rechtbank van oordeel dat eiser op de juiste grondslag in bewaring is gesteld.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
6. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), [4] als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de lichte grond 4a op zitting heeft laten vallen en niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag legt.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser de overige zware en de lichte gronden niet heeft betwist.
6.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de gronden van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn. De zware grond 3a is feitelijk juist, omdat eiser geen document heeft kunnen tonen om zijn gestelde identiteit en nationaliteit aan te tonen. Hierdoor bestaat het vermoeden dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan. Eiser heeft de zware grond 3a niet gemotiveerd betwist. De zware grond 3b is feitelijk juist, omdat eiser zijn illegale verblijf niet kenbaar heeft gemaakt aan de korpschef, zoals artikel 4.39 van het Vb 2000 voorschrijft. Eiser heeft de zware grond 3b ook niet gemotiveerd betwist. Omdat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn, zijn deze voldoende als grondslag voor de maatregel van bewaring. [5] De rechtbank bespreekt daarom de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden niet.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt, omdat er nog geen overdrachtsbesluit is.
7.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt dat het starten met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting op de zevende dag van de bewaring voldoende voortvarend is. [6] Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt ook dat een vertrekgesprek is aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de overdracht. [7] Eiser is op 16 december 2023 in bewaring gesteld. Uit het dossier volgt dat de staatssecretaris op 20 december 2023 een vertrekgesprek heeft gehad met eiser. Dat is op de vijfde dag van eisers inbewaringstelling. De rechtbank betrekt hierbij tevens de mededeling van de staatssecretaris ter zitting dat hij bezig is met het claimakkoord met Duitsland. De staatssecretaris heeft toegelicht dat dit in behandeling is, maar dat hier nog geen antwoord op is gekomen. Gelet hierop heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend gewerkt aan eisers overdracht.
Ontbreekt het zicht op uitzetting naar Algerije?
8. Eiser voert aan dat er geen redelijk zicht op uitzetting is naar Algerije.
8.1.
De rechtbank laat deze beroepsgrond onbesproken. Eisers bewaring is namelijk gericht op overdracht naar Duitsland op grond van de Dublinverordening en niet op uitzetting. Dat er volgens eiser geen zicht op uitzetting naar Algerije is, is voor deze zaak daarom niet relevant.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?9. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [8]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep tegen het niet nemen van het overdrachtsbesluit is niet-ontvankelijk en het beroep tegen de maatregel van bewaring is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet nemen van een overdrachtsbesluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond.
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
2.Dat staat in artikel 5.1a, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 19 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2070, r.o. 4.1.
4.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
5.Zie ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
6.ABRvS 29 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2270.
7.ABRvS 4 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1505.
8.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.