ECLI:NL:RBDHA:2024:22874

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
AWB 23/7750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsdocument EU/EER

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiseres, een Egyptische nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, welke aanvraag op 29 december 2022 was ingewilligd. Echter, eiseres was ontevreden over de tekst op haar verblijfsdocument en had hiertegen bezwaar gemaakt. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot het beroep van eiseres. Tijdens de zitting op 7 mei 2024 werd duidelijk dat de gemachtigde van eiseres aangaf dat er geen actueel en reëel belang was bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat eiseres niet in haar belangen was geschaad. De rechtbank concludeerde dat er geen procesbelang was en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank merkte op dat het verbazingwekkend was dat de staatssecretaris de onjuiste tekst op het verblijfsdocument in stand hield, ondanks de problemen die dit voor cliënten van de gemachtigde met zich meebracht. De uitspraak benadrukt het belang van een actueel en reëel belang bij het indienen van een beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 23/7750
V-nummer: 291.407.5014

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1999, van Egyptische nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. W.P.C. de Vries),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. M. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2022 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiseres van 7 juli 2022 tot verlening van een verblijfsdocument EU/EER [1] op grond van het arrest Chavez-Vilchez [2] ingewilligd. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 juni 2023 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 12 juli 2023 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1999 en heeft de Egyptische nationaliteit. Eiseres heeft sinds 29 december 2022 een verblijfsdocument EU/EER op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Op 25 januari 2023 heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend, omdat zij het niet eens is met de tekst die op haar verblijfsdocument is opgenomen.
Totstandkoming van het besluit
2. De staatssecretaris heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard om de volgende redenen. De staatssecretaris stelt dat tot op heden een wettelijk kader voor verblijfsrechten op grond van artikel 20 van de VWEU [3] ontbreekt en verwijst naar de uitspraak van de Afdeling [4] van 9 augustus 2013 [5] waarin is overwogen dat in de Vreemdelingenwet (Vw) wel de bevoegdheid tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw is opgenomen. Volgens de Afdeling is dit document bedoeld voor, en sluit het naar zijn aard het beste aan bij een rechtstreeks uit artikel 20 van de VWEU voortvloeiend verblijfsrecht. De staatssecretaris stelt ook dat het type document en de daarop vermelde verblijfsgrond niet afdoen aan eiseres haar verblijfsrechten op grond van artikel 20 van de VWEU, omdat die verblijfsrechten declaratoir van aard zijn.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met de tekst op haar verblijfsdocument. Daar staat namelijk het volgende op:
Document Familielid EU/EER, met als nadere opmerking:
familie van een burger van de Unie conform artikel 10 van de Richtlijn 2004/38/EG [6] .Eiseres is van mening dat de staatssecretaris de Verordening 2019/1157, meer in het bijzonder artikel 7, tweede lid, van die verordening, onjuist heeft geïnterpreteerd. Volgens eiseres is er in haar geval geen sprake van een verblijfsrecht op grond van richtlijn 2004/38/EG, maar ontleent zij haar verblijfsrecht aan artikel 20 van de VWEU. Dat betekent dat de code
Familielid EU artikel 10 Richtlijn 2004/38/EGniet op het verblijfsdocument van eiseres kan worden geplaatst.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank overweegt het volgende. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [7] , hoeft de bestuursrechter een bij hem ingediend (hoger) beroep alleen inhoudelijk te beoordelen als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Met andere woorden, de indiener dient een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het (hoger) beroep.
5.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen procesbelang bij haar beroep. De rechtbank betrekt hierbij het volgende. Op de zitting is aan de gemachtigde van eiseres gevraagd wat eiseres haar belang is, omdat haar aanvraag om in het bezit te worden gesteld van een verblijfsdocument EU/EER is ingewilligd. De gemachtigde van eiseres heeft hierop geantwoord dat er in het geval van eiseres geen concreet probleem is en dat zij niet in haar belangen is geschaad, maar dat het gaat om een algemeen punt. De gemachtigde van eiseres wijst hierbij op een probleem waarmee hij met regelmaat te maken krijgt bij gemeentes waar hij in bezwaar moet ingrijpen omdat zijn cliënten in de eerste drie maanden geen bijstandsuitkering ontvangen vanwege de onjuiste aanvullende opmerking op het verblijfsdocument.
5.2. Nu de gemachtigde van eiseres zelf aangeeft dat eiseres niet in haar belangen is geschaad, maar het een algemeen punt betreft, ziet de rechtbank geen actueel en reëel belang van eiseres bij de inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
6. De rechtbank merkt daarbij nog wel op dat het enige verbazing wekt dat de staatssecretaris de algemene situatie ten aanzien van de tekst op verblijfsdocument als die van eiseres nog steeds in stand houdt met de onjuiste nadere opmerking “
conform artikel 10 Richtlijn 2004/38/EG”, terwijl dit, zoals de gemachtigde van eiseres op de zitting heeft toegelicht, niet wenselijk is omdat er gevallen bestaan waarin zijn cliënten problemen ervaren met de onjuiste tekst op het verblijfsdocument. Niet valt in te zien waarom de staatssecretaris het er niet juridisch toe leidt dat de onjuiste nadere opmerking niet langer hoeft te worden gebezigd.
8.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Göbel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Europese Unie/Europese Economische Ruimte.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
3.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Voluit: Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 75/34/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG.
7.Bijvoorbeeld in de uitspraak van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4404.