ECLI:NL:RBDHA:2024:22973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
NL24.18895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen met betrekking tot bijkomende elementen van afhankelijkheid en hoorplicht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’. De aanvraag werd door verweerder afgewezen op 21 december 2023, en het bezwaar van eiser werd bij het besluit van 16 april 2024 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

Eiser, geboren in 1968 en van Turkse nationaliteit, heeft de aanvraag ingediend, maar verweerder concludeerde dat hij niet duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt en niet minimaal vijf jaar in Nederland heeft gewoond op basis van een geldige verblijfsvergunning. Verweerder stelde ook vast dat het verblijfsrecht van eiser op grond van het arrest Chavez-Vilchez was geëindigd op 16 september 2022, en dat er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.

Eiser betwistte de afwijzing en voerde aan dat verweerder de hoorplicht had geschonden en geen zorgvuldig onderzoek had gedaan. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestonden tussen eiser en zijn zoon, en dat er geen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM was. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18895

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Leenders),
en
de minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. X.R. Schuitemaker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 21 december 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 april 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Kurt als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1968 en heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft een aanvraag gedaan voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser niet duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt en niet minimaal vijf jaar zonder onderbreking in Nederland heeft gewoond op basis van een geldige verblijfsvergunning regulier voor een niet-tijdelijk verblijfsdoel. [1]
4. Eiser komt ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, omdat hij niet duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. Verder heeft verweerder vastgesteld dat het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan [2] van eiser is komen te vervallen. Het verblijfsrecht van eiser op grond van het arrest Chavez-Vilchez is van rechtswege geëindigd op 16 september 2022, omdat zijn zoon meerderjarig is geworden. Verder is er geen sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in het K.A. arrest. [3] Ook is tussen eiser en zijn zoon volgens verweerder geen sprake van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [4] Verweerder heeft toch een belangafweging gemaakt en geconcludeerd dat die belangenafweging niet in het voordeel van eiser uitvalt. Ten slotte heeft verweerder een terugkeerbesluit opgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit van verweerder en voert – kort gezegd – het volgende aan. Door eiser niet te horen, heeft verweerder de hoorplicht geschonden. Verder heeft verweerder geen zorgvuldig onderzoek gedaan naar de feiten en belangen die spelen bij eiser. Ook is er tussen eiser en zijn zoon sprake van gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM, omdat er nog steeds sprake is van een bepaalde afhankelijkheid. De zoon van eiser is sinds 2018 namelijk aangemeld voor speciaal onderwijs en eiser ondersteunt hierin. Tevens draagt eiser financieel bij aan de kosten voor het levensonderhoud van zijn zoon. De scheiding van eiser en zijn zoon zou onredelijk hard zijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking komen voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’ en voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Tussen partijen is in geschil of sprake is van een gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en of verweerder heeft mogen afzien van het horen van eiser.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid
7. Nu ook niet in geschil is dat de zoon van eiser niet valt onder het jongvolwassenbeleid, kan alleen familie- of gezinsleven worden aangenomen tussen eiser en zijn zoon indien sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
7.1.
Uit vaste rechtspraak van het EHRM volgt dat de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van de vraag of er sprake is van een afhankelijkheid tussen volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. [5] Bij de beoordeling van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, dient verweerder alle individuele omstandigheden van het geval te betrekken. Zo kan van belang zijn de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden, de banden met het land van herkomst en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin en hebben samengewoond. Het is aan de betrokken vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. Het is vervolgens aan verweerder om te beoordelen of er daadwerkelijk bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. De bestuursrechter moet het onderzoek van verweerder naar de relevante feiten en omstandigheden en de door verweerder gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of er familieleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM, als dit wordt betwist, volledig toetsen. Bij de weging van de elementen heeft verweerder beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend. [6]
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiser en zijn zoon en daarmee geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft bij dat oordeel alle relevante feiten en omstandigheden betrokken. Zo heeft verweerder overwogen dat de zoon van eiser meerderjarig is, niet samenwoont met eiser maar met zijn moeder en dat zij de zorg voor hem draagt. Voor zover eiser zijn zoon financieel steunt, heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser dit ook op afstand kan doen. Verder is niet gebleken dat de zoon of eiser in verband met gezondheid van elkaar afhankelijk zijn. Dat zijn zoon speciaal onderwijs heeft gevolgd maakt dit niet anders. Uit de reactie van eiser op de brief van verweerder in de aanvraagfase blijkt dat zijn zoon klaar is met school en nu een opleiding tot kapper gaat doen. Ook het door eiser pas ter zitting ingenomen standpunt dat zijn zoon psychische problemen ervaart en hiervoor onder behandeling is, maakt dit niet anders alleen al omdat eiser dit op geen enkele manier heeft onderbouwd.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
8. Uit recente uitspraken van de hoogste bestuursrechter [7] volgt dat als verweerder zich op het standpunt stelt dat tussen betrokkenen geen familie- of gezinsleven bestaat op grond van het jongvolwassenenbeleid én ook niet op grond van bijkomende elementen van afhankelijkheid, hij geen belangenafweging hoeft te maken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder heeft mogen volstaan met de conclusie dat geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Hoorplicht
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en daarom van het horen in de bezwaarfase heeft mogen afzien. [8] De hoogste bestuursrechter heeft weliswaar overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord, [9] maar dit is wel afhankelijk van wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd. Eiser heeft in bezwaar enkel aangevoerd dat er sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM zonder dit nader te concretiseren of te onderbouwen. Dit heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende mogen vinden om eiser te horen. De rechtbank neemt daarbij ook in overweging dat eiser in beroep ook geen veranderde feiten of omstandigheden in het kader van artikel 8 van het EVRM naar voren gebracht of onderbouwd. Verweerder heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien.
Hardheidsclausule
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan de aanvraag toch ingewilligd moet worden.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 45b van de Vreemdelingenwet (Vw).
2.Zie artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw.
3.Zie arrest K.A. van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 8 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:308
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie onder meer uitspraak van het EHRM van 2 september 2022 (
6.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145 (de Afdeling).
7.Uitspraken van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188 en ECLI:NL:RVS:2024:1187.
8.Op grond van artikel 7:3 onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
9.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.