ECLI:NL:RBDHA:2024:22994

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
NL24.32314 en NL24.32315
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijk verklaring van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot internationale bescherming in Bulgarije

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, van Syrische nationaliteit, heeft op 23 maart 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 15 augustus 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser internationale bescherming geniet in Bulgarije. De rechtbank heeft op 17 september 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De rechtbank oordeelt dat de niet-ontvankelijk verklaring zorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser is tijdens de procedure meerderjarig geworden, waardoor hij niet meer als bijzonder kwetsbaar wordt aangemerkt. De rechtbank volgt de redenering van de minister dat de leeftijd van de vreemdeling ten tijde van het besluit bepalend is. Eiser heeft niet aangetoond dat hij een reëel risico loopt op schending van zijn rechten bij een overdracht aan Bulgarije. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft aangenomen dat de behandeling van eiser in Bulgarije in overeenstemming is met de EU-regelgeving en het EVRM. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.32314 en NL24.32315
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. G.E. Jans),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Kana).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser heeft op 23 maart 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 15 augustus 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 17 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, T. Cetinkaya als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2006. Verweerder heeft eisers aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser internationale bescherming geniet in Bulgarije. [1]
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Verweerder heeft eisers aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen. Door verweerders handelwijze met betrekking tot eisers leeftijdsregistratie is eisers asielprocedure namelijk onnodig vertraagd. Als gevolg hiervan is eiser gedurende de asielprocedure meerderjarig geworden waardoor hij niet meer als bijzonder kwetsbaar wordt aangemerkt. Bovendien had verweerder eisers aanvraag gelet op het Informatiebericht 2021/56 (IB 2021/56) inhoudelijk moeten beoordelen indien het bestreden besluit was genomen voordat eiser de meerderjarige leeftijd had bereikt. De redenering dat de leeftijd van de vreemdeling ten tijde van het besluit bepalend is, dient in dit geval niet voor rekening van eiser te komen. Ten aanzien van de situatie van statushouders in Bulgarije is eiser bekend met de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 1 november 2023. [2] Echter, in die uitspraak oordeelt de hoogste bestuursrechter ten onrechte dat het risico op intrekking bij niet tijdige verlenging van een verblijfsstatus in Bulgarije niet aannemelijk is, omdat artikel 44, vijfde lid, LAR volgens de Bulgaarse autoriteiten geen nieuwe intrekkingsgrond creëert, maar dat niet-tijdige verlenging enkel de aanleiding vormt voor verder onderzoek. Deze stelling van de Bulgaarse autoriteiten is onjuist, omdat er volgens het AIDA-rapport van februari 2022 sinds 2018 4.264 verblijfsstatussen zijn ingetrokken. Het is zeer onwaarschijnlijk dat al deze verblijfsstatussen zijn ingetrokken op grond van openbare orde, het vervallen van de verleningsgrond of het verstrekken van onjuiste gegevens. Het is juist waarschijnlijker dat de Bulgaarse autoriteiten verblijfsstatussen intrekken, omdat niet tijdig om een verlenging van de verblijfsvergunning is gevraagd. Hiermee is in de uitspraak van 1 november 2023 geen rekening gehouden. De hoogste bestuursrechter overweegt daarnaast ten onrechte dat vreemdelingen kunnen klagen over de intrekking omdat zij daarover per aangetekende brief op de hoogte worden gesteld. Deze situatie gaat niet op indien de vreemdeling, zoals eiser, zich in een ander land bevindt. Het bericht van de Bulgaarse autoriteiten dat eiser internationale bescherming geniet, biedt bovendien geen garantie met betrekking tot de geldigheid van het verblijfsdocument. Met betrekking tot integratie mogelijkheden in Bulgarije heeft de hoogste bestuursrechter daarnaast ten onrechte teveel gewicht toegekend aan de hulp die Bulgaarse ngo’s bieden. Uit het meest recente AIDA-rapport en informatie van de organisatie Center for Legal Aid-voice volgt dat die hulp minimaal is. Eiser is extra kwetsbaar, omdat hij jong meerderjarig is en nog niet zelfredzaam. Bij een overdracht aan Bulgarije loopt hij het risico op schending van artikel 4 Handvest [3] en artikel 3 EVRM [4] omdat opvang en begeleiding van kwetsbare statushouders geheel ontbreekt. Dit geldt temeer nu eiser vanaf het begin van zijn verblijf in Bulgarije compleet afhankelijk is geweest van zijn meerderjarige broer, die inmiddels in Duitsland verblijft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Zorgvuldigheid
4. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen. Daarbij is van belang dat tijdens het aanmeldgehoor twijfel is ontstaan over eisers minderjarigheid. Verweerder heeft daarom nader onderzoek ingesteld naar eisers leeftijd en daarvoor informatie opgevraagd bij de Bulgaarse autoriteiten. Op 27 april 2024 hebben de Bulgaarse autoriteiten medegedeeld dat eiser internationale bescherming geniet in Bulgarije en dat hij aldaar geregistreerd staat met de geboortedatum [geboortedatum] 2004. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder in beginsel uitgaan van de juistheid van een geregistreerde geboortedatum in een andere lidstaat. Eiser stelt dat deze registratie onjuist is en dat hij geboren is op [geboortedatum] 2006. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser op 4 augustus 2023 een origineel uittreksel uit het persoonsregister naar verweerder verzonden. Verweerder heeft het uittreksel uit het persoonsregister op 8 augustus 2024 ontvangen en Bureau Documenten heeft het document op 8 september 2024 positief beoordeeld. Vanaf dat moment is de twijfel over eisers minderjarigheid pas weggenomen. Dat er sprake is geweest van onnodige vertraging van de procedure van de kant van verweerder wordt daarom niet gevolgd. De enkele omstandigheid dat verweerder vervolgens geen besluit heeft genomen voordat eiser de meerderjarige leeftijd had bereikt, is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser namelijk niet onredelijk lang op zijn beslissing hoeven te wachten.
4.1.
De rechtbank volgt bovendien eiser niet in zijn betoog dat door deze handelwijze in zijn belangen is geschaad, omdat verweerder zijn aanvraag op grond van het IB 2021/56 inhoudelijk had moeten beoordelen indien het besluit was genomen voordat eiser de meerderjarige leeftijd had bereikt. In de door eiser aangehaalde passage is namelijk het volgende opgenomen.
‘Indien de alleenstaande minderjarige in Nederland als minderjarig is aangemerkt, maar in de andere lidstaat als meerderjarig is geregistreerd hoeft er geen verzoek om individuele garanties m.b.t. voogdijschap en opvang verstuurd te worden. De lidstaat zal er immers vanuit gaan dat betrokkene geen minderjarige is en zal dus hoe dan ook geen voogdij en opvang gericht op minderjarigen regelen. De aanvraag van de minderjarige kan in dat geval in de Nederlandse asielprocedure inhoudelijk beoordeeld worden met inachtneming van de WI 2018/19 en IB 2018/60, tenzij de minderjarige binnen enkele maanden meerderjarig wordt en de asielaanvraag dateert van korter dan drie jaar geleden.’
4.2.
In het geval van eiser dateert zijn aanvraag van 23 maart 2023 en het bestreden besluit van 15 augustus 2024 waardoor de periode tussen de aanvraag en de beschikking ongeveer een jaar en zes maanden bedroeg. Daarnaast was de twijfel over eisers minderjarigheid pas weggenomen op 8 september 2023 waardoor eiser binnen enkele maanden na die datum meerderjarig zou worden. Ook als verweerder kort hierna een besluit op zijn aanvraag had genomen, had verweerder de aanvraag van eiser dus niet inhoudelijk hoeven te beoordelen.
4.3.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat door de handelwijze van verweerder ten onrechte niet meer als bijzonder kwetsbaar wordt aangemerkt. Daarvoor acht de rechtbank de volgende passage uit het IB 2021/56 van belang.
“Uitgangspunt van het Nederlandse asielstelsel is een ex-nunc-toets: het asielverzoek wordt beoordeeld aan de hand van de situatie en omstandigheden ten tijde van het nemen van de beslissing op het asielverzoek. De leeftijd ten tijde van de beslissing van de IND op de asielaanvraag in Nederland is dus bepalend voor de beoordeling of de statushouder een alleenstaande minderjarige vreemdeling is. Als een AMV-er gedurende de behandeling van de asielaanvraag in Nederland meerderjarig wordt en er naast de minderjarigheid geen andere redenen zijn om tot bijzondere kwetsbaarheid te concluderen, is er geen grond meer voor bijzondere kwetsbaarheid. Hierbij wordt benadrukt dat een snelle besluitvorming in álle zaken van alleenstaande minderjarigen, dus ook van vreemdelingen die gedurende de behandeling van de asielaanvraag in Nederland meerderjarig worden, steeds het uitgangspunt blijft.”
4.4.
Ten tijde van de beslissing op de asielaanvraag was eiser meerderjarig en is daardoor in beginsel niet meer aan te merken als bijzonder kwetsbaar. Dat eiser jong meerderjarig is, is onvoldoende om eiser als bijzonder kwetsbaar aan te merken. Dat eiser – ondanks het bereiken van de meerderjarige leeftijd – op dit moment niet zelfredzaam zou zijn, heeft eiser onvoldoende onderbouwd, zodat ook deze stelling niet kan leiden tot de conclusie dat eiser als bijzonder kwetsbaar dient te worden aangemerkt. Voor zover eiser heeft betoogd dat indien verweerder een beslissing had genomen voordat hij meerderjarig werd hij wel als bijzonder kwetsbaar was aangemerkt en er individuele garanties hadden moeten opgevraagd, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de passage in IB 2021/56, zoals aangehaald in rechtsoverweging 4.1, volgt namelijk dat niet om individuele garanties wordt verzocht in het geval een alleenstaande minderjarige vreemdeling als minderjarige is aangemerkt in Nederland en als meerderjarige is geregistreerd in een andere lidstaat. Dit zou namelijk geen zin hebben, nu de andere lidstaat uitgaat van meerderjarigheid. Ook dit betoog kan eiser daarom niet baten.
Internationale bescherming
5. Voor zover eiser heeft willen aanvoeren dat verweerder er niet vanuit kan gaan dat eiser momenteel internationale bescherming geniet in Bulgarije, omdat hij zijn verblijfsdocument niet tijdig heeft verlengd, wordt dit niet gevolgd door de rechtbank. Daarvoor is allereerst van belang dat eiser er niet in is geslaagd te motiveren dat het oordeel van de hoogste bestuursrechter onjuist is. Eiser heeft namelijk geenszins gemotiveerd waarom het zeer onwaarschijnlijk is dat de 4.246 ingetrokken verblijfsstatussen die worden benoemd in het AIDA-rapport van 2022 zijn ingetrokken op grond van openbare orde, het vervallen van de verleningsgrond of het verstrekken van onjuiste gegevens en dat het waarschijnlijker is dat de Bulgaarse autoriteiten ervan uitgaan dat de verleningsgrond is komen te vervallen door het niet verlengen van de verblijfsvergunning. Daarbij is ook van belang dat in het AIDA-rapport niet wordt vermeldt op welke grond de verblijfsstatussen zijn ingetrokken en dat de Bulgaarse autoriteiten hebben bevestigd dat het niet tijdig verlengen van een verblijfsstatus niet automatisch leidt tot intrekking, maar tot een intrekkingsprocedure waarin alle feiten en omstandigheden worden beoordeeld.
5.1.
Eiser heeft bovendien niet betwist dat uit de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 1 november 2023 volgt dat geen sprake is van een systematische herbeoordeling, maar dat het Bulgaarse Ministerie van Binnenlandse Zaken de Bulgaarse immigratiedienst op de hoogte stelt wanneer het beschikt over informatie dat een statushouder is teruggekeerd naar zijn land van herkomst, rechtmatig verblijf heeft in een ander land, de nationaliteit heeft verkregen van een ander land of na drie jaar de geldigheidsduur van zijn Bulgaarse verblijfsdocument nog niet heeft verlengd. In het geval van eiser doen de eerste drie situaties zich niet voor. Van belang is dus wanneer de geldigheidsduur van eisers verblijfsdocument is verstreken voor de vraag of mogelijk een intrekkingsprocedure is opgestart. Eiser heeft sinds 31 januari 2023 een subsidiaire beschermingsstatus in Bulgarije. Uit het AIDA-rapport van 2022 volgt dat aan vreemdelingen met een subsidiaire beschermingsstatus een verblijfsdocument wordt toegekend met een geldigheidsduur van drie jaar. [5] Het is daarom niet mogelijk dat de geldigheidsduur van eisers verblijfsdocument al drie jaar is verstreken. Ook volgt uit deze uitspraak dat als een internationale beschermingsstatus is ingetrokken of beëindigd dat dit wordt verwerkt in het Eurodac-systeem. Dat dit geen garanties biedt voor de geldigheidsduur van het verblijfsdocument, zoals eiser stelt, is niet van belang. Voor de vraag of een overdracht kan plaatsvinden is alleen van belang of een vreemdeling internationale bescherming geniet in een andere lidstaat. Zoals hiervoor overwogen, leidt het verstrijken van de geldigheidsduur bovendien niet automatisch tot intrekking. Niet is in geschil dat de Bulgaarse autoriteiten op 27 april 2024 hebben bevestigd dat eiser aldaar internationale bescherming geniet. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij op dit moment geen internationale bescherming meer geniet in Bulgarije.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt voorop dat verweerder er in beginsel vanuit mag gaan dat de behandeling van een vreemdeling in de lidstaat waar hij of zij internationale bescherming geniet, in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag [6] en het EVRM. Dit uitgangspunt wordt ook wel het interstatelijk vertrouwensbeginsel genoemd. Het is aan de vreemdeling om dat vermoeden te weerleggen. Daarvoor kan hij objectieve informatie overleggen en kan hij feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in de lidstaat die hem internationale bescherming verleent, waaruit blijkt dat hij daar het risico loopt om te worden behandeld in strijd met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt terecht te komen in een situatie die in strijd is met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM bij een overdracht aan Bulgarije. Uit de uitspraken van de hoogste bestuursrechter van 1 november 2023 [7] volgt dat verweerder nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgaarse statushouders. De verklaringen van eiser en de door hem overgelegde informatie geven geen aanleiding voor een ander oordeel dan door de hoogste bestuursrechter is gegeven, omdat de door eiser verstrekte informatie en geschetste omstandigheden al bekend waren ten tijde van voornoemde uitspraken van de hoogste bestuursrechter. Daarvoor is het volgende van belang.
8. De hoogste bestuursrechter heeft in de uitspraken van 1 november 2023 onderkend dat de Bulgaarse autoriteiten geen ondersteuning bieden bij integratievoorzieningen aan statushouders en dat statushouders het risico lopen om in een catch 22-situatie terecht te komen, maar dit betekent volgens de hoogste bestuursrechter nog niet dat statushouders structureel en op grote schaal voor langere periodes het reële risico lopen dat zij daadwerkelijk geen toegang hebben tot fundamentele behoeften zoals wonen, onderdak en eten. Daarbij wordt overwogen dat ngo’s wel hulp bieden bij integratie. Hoewel eiser erop wijst dat uit het meest recente AIDA-rapport volgt dat die hulp minimaal is en dat uit informatie van organisatie Center for Legal Aid-Voice volgt dat er geen hulp is bij huisvesting en alle steun aan vluchtelingen op het gebied van humanitaire hulp, toegang tot de arbeidsmarkt, onderwijs en taalcursussen door NGO’s wordt verleend op projectbasis en zeer inconsistent is, volgt uit deze informatie naar het oordeel van de rechtbank niet dat het voor statushouders niet mogelijk is om zich te wenden tot ngo’s voor hulp bij integratie. Uit de overgelegde informatie blijkt immers ook dat Caritas in 2020 aan een groep van 170 personen hulp heeft geboden bij het ondernemen van activiteiten ter ondersteuning van onder andere hun integratie, zoals bijvoorbeeld bij het begeleiden naar afspraken in het kader van hun werk.
9. De rechtbank overweegt verder dat uit de uitspraken van de hoogste bestuursrechter van 1 november 2023 bovendien volgt dat statushouders bij de Bulgaarse autoriteiten kunnen klagen als zij in een catch 22-situatie terecht zouden komen. Nu eiser dit niet heeft tegengesproken, ligt het op de weg van eiser om zich bij problemen met het effectueren van zijn rechten als statushouder te beklagen bij de (hogere) Bulgaarse autoriteiten. Uit het rapport van het gehoor blijkt dat eiser dit niet heeft gedaan en ook geen pogingen heeft gedaan om hulp te zoeken. [8]
10. De omstandigheden dat eiser jong meerderjarig is en dat zijn oudere broer, van wie hij als minderjarige afhankelijk was, in Duitsland verblijft, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat eiser bij een overdracht aan Bulgarije in een situatie van verregaande materiële deprivatie terecht zal komen in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat hier niet zonder meer uit afgeleid kan worden dat eiser niet zelfredzaam is.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
12. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie pagina 103 van het ‘Country Report: Bulgaria 2022 update’.
6.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
8.Zie pagina’s 11 en 12 van het rapport van gehoor bescherming EU, EER of Zwitserland.