ECLI:NL:RBDHA:2024:22997

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
NL23.15284
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, die op 2 juni 2023 is toegewezen, waardoor hij niet aan Polen mag worden overgedragen totdat op het beroep is beslist. De rechtbank heeft de zaak op 15 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die onder andere wijzen op ernstige tekortkomingen in de asielprocedure in Polen, beoordeeld. Eiser stelt dat overdracht aan Polen zijn gezondheid in gevaar brengt en dat hij niet adequaat zal worden behandeld. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de minister niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Polen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15284

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en
de Minister van Asiel en Migratie, daaronder tevens verstaan diens ambtsvoorgangers,
(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (NL23.15285).
1.2
Bij uitspraak van 2 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats de voorlopige voorziening getroffen dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Polen totdat op het beroep is beslist.
1.3
Bij brief van 4 juni 2024 heeft de rechtbank partijen verzocht om te reageren op het arrest van het Hof van 29 februari 2024, X (ECLI:EU:C:2024:195) en de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 maart 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024: 4267).
1.4
De minister heeft hier bij brief van 27 juni 2024 op gereageerd. Eiser heeft hier bij brief van 30 juni 2024 op gereageerd.
1.5
Eiser heeft op 10 oktober 2024 verschillende stukken geüpload.
1.6
De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Alsaijed. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet in behandeling genomen, indien op grond van de Verordening 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
3. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 16 januari 2023 in Polen een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. De minister heeft daarom de Poolse autoriteiten op 10 maart 2023 verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Op 13 maart 2023 zijn de autoriteiten van Polen hiermee akkoord gegaan op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening.
4. De minister heeft vervolgens het bestreden besluit genomen. Dit besluit is gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en strekt ertoe dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling wordt genomen op grond van de Dublinverordening, omdat is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, namelijk Polen.

Beoordeling door de rechtbank

Wat oordeelt de rechtbank?
5. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De beroepsgronden van eiser en het oordeel van de rechtbank daarover
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Eiser voert aan dat ten aanzien van Polen niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser voert kort samengevat aan dat sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Polen die de hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken als bedoeld in het arrest Jawo. Eiser maakt zich ernstige zorgen als het gaat om zijn grondrechten en waarborgen zoals deze uit het Unierecht voortvloeien. De Poolse autoriteiten hebben zich schuldig gemaakt aan illegale pushbacks, waarbij asielzoekers zonder toegang te hebben gehad tot de asielprocedure de grens zijn over gezet/uitgezet. De minister is van mening dat dit in geval van eiser niet zal gebeuren omdat Polen is akkoord gegaan met het terugnameverzoek. Tegelijk is de vraag volgens eiser wat dat akkoord inhoudt als er gekeken wordt naar het AIDA rapport Country report 2022: Polen, (2021-update), pagina 38, eerste alinea en AIDA Country report 2024: Polen, (2023-update), pagina 36 waaruit heel duidelijk blijkt dat wanneer een vluchteling terugkeert naar Polen er geen standaardprocedure meer van toepassing is, maar in feite een herhaalde aanvraag waarin beoordeeld wordt of zijn aanvraag überhaupt ontvankelijk is. Daarmee bestaat de kans dat hij juist naar een grensgebied wordt gebracht voor uitzetting. Het claimakkoord is wel op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening tot stand gekomen, maar in de praktijk zal eiser gedwongen worden een opvolgende aanvraag in te dienen en bij een opvolgende aanvraag is detentie, waaronder in het gebied waar pushbacks plaatsvinden, een reëel vooruitzicht. Dit alles brengt een te grote spanning en stresssituatie met zich mee waardoor eiser, gelet op zijn medische situatie, reëel risico loopt op blijvend letsel dan wel paniekaanvallen waardoor zijn leven in gevaar wordt gebracht. Eisers medische toestand is bij de minister bekend omdat hij in het aanmeldgehoor heeft verklaard. De eenvoudigste inspanning zorgt ervoor dat hij hevige pijn heeft aan zijn been. En dat er tekortkomingen zijn in Polen, ook als het gaat om opvang en (medische) voorzieningen, blijkt ook uit het genoemde AIDA 2021-update rapport, pagina 38, vierde alinea en AIDA Country report 2023: Polen, (2022-update), pagina 37, derde alinea. De daadwerkelijke opvang voor vluchtelingen terugkerend van andere lidstaten na een Dublin-verzoek zijn dan ook zeer slecht. Uit eisers verklaringen volgt ook dat Polen handelt in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Eiser stelt dat overdracht aan Polen zal leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheid en gelet hierop ook in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
8. Deze beroepsgronden van eiser slagen niet, gelet op het volgende.
9. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3455) heeft de Afdeling het toetsingskader voor de bewijslastverdeling bij de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel nader aangevuld aan de hand van onder meer de relevante overwegingen van het Hof van Justitie uit het arrest X (ECLI:EU:C:2024:195). Hieruit volgt dat de minister mag uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat in overeenstemming is met het EU-recht en is het aan eiser om dat te weerleggen. Als de vreemdeling daarin slaagt is het aan de minister om gemotiveerd aannemelijk te maken dat zij nog altijd van dat vermoeden mag uitgaan. Als de minister daar niet in slaagt, is zij gehouden nader onderzoek te doen, wat ook een poging kan omvatten tot het verkrijgen van individuele garanties. Verder moet verweerder uit eigen beweging rekening houden met relevante en objectieve informatie over de lidstaat waaraan de vreemdeling zal worden overgedragen, maar heeft zij geen verderstrekkende vergewisplicht dan voorheen.
10. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de minister ten aanzien van Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat de Afdeling in voornoemde uitspraak van 4 september 2024 heeft geoordeeld dat er in Polen geen structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen zijn en dat uit de beschikbare informatie ook niet blijkt dat asielzoekers die in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen het risico lopen om in Polen slachtoffer te worden van pushbacks. Dit oordeel is mede gebaseerd op informatie uit het AIDA-rapport van mei 2023 (2022-update) en het rapport van EUAA van 30 mei 2023. In hetgeen eiser in dit verband heeft aangevoerd onder verwijzing naar het AIDA-rapport van mei 2022 (2021-update) en het AIDA-rapport van mei 2023 (2022-update), kan reeds daarom geen grond worden gevonden voor het oordeel dat ten aanzien van Polen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Bovendien heeft de Afdeling op 16 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3709) nogmaals bevestigd – onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van 4 september 2024 – dat voor de overdracht van Dublinclaimanten aan Polen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
11. In aanvulling op het vorenstaande wijst de rechtbank er verder op dat de Afdeling bij uitspraak van eveneens 4 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3456) heeft geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de rechterlijke macht in Polen in asielzaken niet onafhankelijk is en ook niet dat asielzoekers in Polen niet in staat zijn om een effectief rechtsmiddel aan te wenden. In eisers zorgen over de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Polen, kan daarom evenmin aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat ten aanzien van Polen niet (langer) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
12. Ten aanzien van de verwijzing van eiser naar het AIDA-rapport van juni 2024 (2023-update), overweegt de rechtbank nog het volgende. Eiser stelt dat hij in Polen naar een grensgebied (uitzetcentrum) kan worden gebracht voor uitzetting omdat uit voornoemd AIDA-rapport blijkt dat wanneer een vreemdeling (na negen maanden) terugkeert naar Polen, de asielaanvraag wordt beschouwd als een opvolgende aanvraag die eerst wordt onderworpen aan een ontvankelijkheidsprocedure. De rechtbank is in dit verband van oordeel dat deze informatie uit het AIDA-rapport van juni 2024 (2023-update) niet wezenlijk verschilt van de informatie uit het AIDA-rapport van mei 2022 (2021-update), welk rapport door de Afdeling is betrokken bij haar uitspraak van 4 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3455). Bovendien stelt de rechtbank vast dat voornoemde informatie uit het AIDA-rapport weliswaar ziet op gevallen zoals van eiser waarin de vreemdeling die in Polen reeds een asielaanvraag heeft ingediend en niet binnen negen maanden terugkeert naar Polen misschien een opvolgende/herhaalde aanvraag zal moeten indienen, maar dat eiser in Polen in het geheel nog geen asielmotief naar voren heeft gebracht. Gelet hierop is het heel onwaarschijnlijk dat eisers eventuele opvolgende asielaanvraag in Polen niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Gelet hierop faalt ook het betoog van eiser – onder verwijzing naar dat het AIDA-rapport van juni 2024 (2023-update) – dat er zorgen bestaan over de vraag of Dublinterugkeerders altijd het recht hebben om hun eerste asielprocedure te heropenen. Polen heeft met het claimakkoord ook gegarandeerd de asielaanvraag van eiser te behandelen conform de internationale verplichtingen, daaronder tevens begrepen de verplichtingen uit de Procedurerichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Opvangrichtlijn. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er van worden uitgegaan dat Polen zich houdt aan deze garantie. Als Polen niettemin op bepaalde onderdelen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen niet handelt in overeenstemming met voornoemde richtlijnen, dient eiser hierover te klagen in Polen bij de (hogere) autoriteiten en/of de rechterlijke instanties. Niet gebleken is dat dit niet kan. Dit heeft eiser enkel gesteld, maar niet onderbouwd.
15. De stelling dat eiser na overdracht aan Polen een reëel risico loopt op detentie in het gebied waar pushbacks plaatsvinden heeft eiser niet onderbouwd. Dit volgt namelijk niet uit het AIDA Country report 2024: Polen, (2023-update), pagina 36. Deze beroepsgrond slaagt niet.
16. Dat spanning tot (extra) medische problemen leidt zou kunnen zijn, maar op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister ervan uitgaan dat Polen dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland. Daarom mag worden verwacht dat Polen de medische problemen van eiser net zo goed kan behandelen. Eiser kan indien gewenst in Polen aanspraak maken op de medische verzorgingsmogelijkheden. Voor zover daarin tekortkomingen zijn, dient eiser – zoals reeds overwogen - hierover te klagen in Polen. Dat overdracht aan Polen tot aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van eisers gezondheid zou leiden heeft eiser niet onderbouwd en is op voorhand niet aannemelijk. Dat passeert de rechtbank. De eigen ervaringen van eiser in Polen bieden ook geen aanknopingspunten voor systeemfouten in Polen, omdat eiser twee dagen na binnenkomst in Polen en na te zijn geopereerd al is doorgereisd.
17. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de minister ten aanzien van Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwens beginsel kan uitgaan. Er bestaat ook geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende zorgvuldig is voorbereid dan wel onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank merkt daarbij op dat de minister is in het bestreden besluit genoegzaam is ingegaan op dat wat eiser heeft aangevoerd tijdens het Dublingehoor van 10 februari 2023 en op dat wat hij in de zienswijze van 24 maart 2023 naar voren heeft gebracht.
Artikel 16 en 17 van de Dublinverordening
18. Eiser stelt dat hij graag bij zijn broer die met een verblijfsvergunning in Nederland verblijft wil blijven. Eiser stelt in beroep een zeer hechte band met zijn broer te hebben en dat hij afhankelijk is van zijn broer omdat hij last heeft van zijn been en zijn broer hem helpt. Nu de minister de gestelde familieband kennelijk niet betwist, had het op de weg van de minister gelegen om, gelet op de individuele feiten en omstandigheden van eiser uitdrukkelijk te motiveren waarom de (discretionaire) bevoegdheid van artikelen 16 en 17, eerste lid, van de Dublinverordening niet kon worden aangewend en waarom het niet van onevenredige hardheid getuigt om eiser over te dragen aan Polen hoewel zijn broer in Nederland is en hij eiser helpt.
19. Hoewel het begrijpelijk is dat eiser graag in de buurt van zijn broer in Nederland wil verblijven, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat is voldaan aan de voorwaarden in artikel 16 van de Dublinverordening. Eiser heeft in het aanmeldgehoor duidelijk verklaard dat hij een broer in Nederland heeft maar dat hij niet bij hem wil verblijven. Van afhankelijkheid in de zin van artikel 16 van de Dublinverordening is helemaal niets gebleken. Gelet hierop hoefde de minister niet nader te motiveren waarom de bevoegdheid van artikel 16 van de Dublinverordening niet kon worden aangewend.
20. Voor zover eiser een beroep doet op artikel 17 van de Dublinverordening is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat overdracht naar Polen onevenredig hard is. De (gestelde) familieband in Nederland is daarvoor op zichzelf onvoldoende en is geen door de minister uit zichzelf bij de beoordeling te betrekken omstandigheid omdat het behoud van gezins- en familiebanden al in de overige criteria is neergelegd. De minister heeft daarom geen toepassing hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat eiser kan worden overgedragen aan Polen.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van
mr.E.C.M. Boerboom, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 23 oktober 2024
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.