ECLI:NL:RBDHA:2024:23032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
NL24.18308 en NL24.18309
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek voorlopige voorziening van Nigeriaanse eiser in verband met Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De eiser had aangevoerd dat België, als verantwoordelijke lidstaat voor zijn asielaanvraag, niet voldeed aan zijn internationale verplichtingen met betrekking tot de opvang van asielzoekers. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat België zijn verplichtingen nakomt, ondanks de tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat er sprake was van systeemfouten in de opvang in België, en dat zijn medische klachten geen bijzondere, individuele omstandigheden vormden die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat de eiser niet had aangetoond dat zijn klachten noodzakelijkerwijs in Nederland behandeld moesten worden en dat hij in België recht had op medische zorg, ook al zou hij op straat komen te staan. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en de mogelijkheid tot hoger beroep aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL24.18308 (beroep)
NL24.18309 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1996, van Nigeriaanse nationaliteit,
eiser en verzoeker, hierna: eiser
(gemachtigde: mr. R.S. Frickus),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Met het besluit van 25 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, ertoe strekkende dat hij niet wordt uitgezet voordat op het beroep is beslist.
De rechtbank/voorzieningenrechter (de rechtbank) heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 10 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, E.O. Tackey als tolk in de taal Pidgin Engels, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Ook beslist de rechtbank op eisers verzoek om een voorlopige voorziening. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Deze regelgeving is neergelegd in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een verzoek om internationale bescherming (een asielaanvraag) niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2]
4. Eiser heeft op 25 oktober 2023 in Nederland een verzoek om internationale bescherming ingediend. Uit Eurodac [3] is gebleken dat eiser eerder op 26 juli 2021 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in België. Verweerder heeft daarom op 21 december 2023 de Belgische autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening. Op 2 januari 2024 zijn de autoriteiten van België hiermee akkoord gegaan.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van België niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hiertoe wijst eiser op artikelen van de VRT [4] en
De Groene Amsterdammer, waaruit volgt dat niet alle asielzoekers in België opvang krijgen en dat velen op straat terechtkomen. Hieruit volgt dat België, in tegenstelling tot wat verweerder stelt, er niet in slaagt om zich aan haar internationale verplichtingen te houden wat betreft de opvang van asielzoekers.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling [5] in haar uitspraak van 13 maart 2024 [6] heeft vastgesteld dat de opvangvoorzieningen in België weliswaar tekortkomingen kennen, maar dat deze tekortkomingen niet van dusdanige aard zijn dat gesproken kan worden van fundamentele systeemfouten. Verweerder mag er daarom nog steeds vanuit gaan dat België zich aan haar internationale verplichtingen houdt zoals die voortvloeien uit het EVRM [7] , het Vluchtelingenverdrag [8] en het recht van de Europese Unie. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. De nieuwsartikelen waar hij naar verwijst dateren allemaal van vóór de Afdelingsuitspraak van 13 maart 2024. Deze artikelen vormen daarom geen nieuwe informatie, zodat de rechtbank hier geen aanleiding in ziet om af te wijken van de Afdelingsuitspraak. De enkele stelling van de gemachtigde van eiser op zitting dat zij het niet eens is met de Afdelingsuitspraak omdat deze zich niet tot de realiteit zou verhouden, is hiervoor ook onvoldoende. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat ten aanzien van België nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Risico op indirect refoulement
6. Eiser voert verder aan dat verweerder heeft nagelaten bij de besluitvorming te betrekken dat België zijn asielaanvraag heeft afgewezen op de grond dat Nigeria een veilig land van herkomst is. Als eiser terugkeert naar België zal hij daarom vrijwel zeker worden uitgezet naar Nigeria, terwijl uit het meest recente Nederlandse ambtsbericht [9] over Nigeria volgt dat dit geen veilig land is en er in Nederland een negatief reisadvies voor Nigeria geldt. Gezien dit verschil in beschermingsbeleid is het bestreden besluit in strijd met het verbod op indirect refoulement. Eiser wijst in dit verband op jurisprudentie [10] van de Afdeling. Bovendien heeft verweerder ook onvoldoende onderzocht of eiser nog wel opvang zal krijgen in België, nu hij daar is uitgeprocedeerd.
6.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder het feit dat de asielaanvraag van eiser in België is afgewezen wel bij zijn besluitvorming heeft betrokken. [11] De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt, dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op indirect refoulement. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. In zijn arrest van 30 november 2023 [12] heeft het Hof van Justitie [13] geoordeeld dat de rechter van een verzoekende lidstaat bij wie beroep is ingesteld tegen een overdrachtsbesluit niet mag toetsen of indirect refoulement aannemelijk is, wanneer deze rechter niet eerst vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken. Een eventueel verschil in toelatings- en beschermingsbeleid kan daarbij volgens het Hof van Justitie niet worden aangemerkt als een systeemfout. Zoals al onder 5.1 en 5.2 overwogen heeft de Afdeling op 13 maart 2024 vastgesteld dat er weliswaar tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen in België, maar dat er geen sprake is van systeemfouten en dat verweerder dus nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank komt daarom niet toe aan de toets of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op indirect refoulement vanwege een verschil in beschermingsbeleid. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Hiertoe voert eiser aan dat hij medische problemen heeft. Zo heeft hij een bacteriële infectie in zijn maag gehad en had hij een maagzweer. Eiser ervaart hier nog steeds klachten van. Ook heeft hij last van de botten aan zijn rechterhand. [14] Zijn klachten, in combinatie met het feit dat hij naar alle waarschijnlijkheid geen toegang tot opvang en medische zorg zal hebben in België, zijn volgens eiser bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan verweerder zijn aanvraag alsnog in behandeling had moeten nemen.
7.1.
Een lidstaat kan op grond van artikel 17 van de Dublinverordening besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht op grond van de criteria in deze verordening. Uit paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat verweerder terughoudend gebruik maakt van deze bevoegdheid. Verweerder doet dit in ieder geval als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
7.2.
De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft gesteld en dat ook niet is gebleken dat dat zijn klachten noodzakelijkerwijs in Nederland behandeld moeten worden. Wat betreft eisers stelling dat hij in België op straat zal komen te staan en geen toegang zal hebben tot medische voorzieningen, overweegt de rechtbank dat deze stelling voortborduurt op eisers stelling dat België zijn internationale verplichtingen ten aanzien van de opvang van asielzoekers niet nakomt. Onder 5.1 en 5.2 is al overwogen dat verweerder hier op grond van de Afdelingsuitspraak van 13 maart 2024 wel vanuit mag gaan. De rechtbank wijst er daarbij op dat in deze Afdelingsuitspraak expliciet is benoemd dat ook asielzoekers die niet direct een reguliere opvangplaats krijgen toegewezen, recht hebben op en gebruik kunnen maken van medische voorzieningen. De rechtbank volgt verweerder daarom in zijn standpunt dat de door eiser aangevoerde medische problemen geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder zich zijn asielaanvraag alsnog moet aantrekken. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft.
9. Omdat bij deze uitspraak op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder zaaknummer NL24.18308:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder zaaknummer NL24.18309:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Hollander, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen één weekna de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening EU/604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.European Asylum Dactyloscopy Database.
4.Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
9.Algemeen ambtsbericht Nigeria van januari 2023.
10.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.
11.Zie pagina’s 4-6 van het bestreden besluit.
12.ECLI:EU:C:2023:934.
13.Hof van Justitie van de Europese Unie.
14.Aanmeldgehoor van 6 november 2023, pagina 4.