In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 24 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep dat eiser heeft ingediend tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J. Eizenga, heeft zijn aanvraag op 28 augustus 2021 ingediend. De beslistermijn na een Dublin-claim begint op de datum waarop Nederland verantwoordelijk wordt voor de behandeling van de asielaanvraag. Dit gebeurde op 11 mei 2022, toen verweerder, de minister van Asiel en Migratie, meedeelde dat het niet mogelijk was om eiser tijdig aan Italië over te dragen. De maximale beslistermijn van 21 maanden is inmiddels overschreden, wat aanleiding gaf voor het beroep.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en verklaart het beroep gegrond. Eiser heeft verzocht om een kortere termijn voor verweerder om alsnog een besluit te nemen, gezien de overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank heeft besloten dat verweerder binnen zes weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50.
De uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om tijdig te beslissen op asielaanvragen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zijn, ondanks de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die eerder van toepassing was op asielaanvragen voor bepaalde tijd. De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 november 2024.