ECLI:NL:RBDHA:2024:23098

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
NL23.18913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag en de vaststelling van nationaliteit als staatloos

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 juli 2024, wordt de asielaanvraag van eiser beoordeeld. Eiser, die stelt staatloos Palestijn te zijn, heeft een asielaanvraag ingediend die op 2 juni 2023 door de Minister van Asiel en Migratie is ingewilligd. Echter, eiser heeft beroep ingesteld tegen de vaststelling van zijn nationaliteit als onbekend, omdat hij meent dat hij als staatloos moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft op 21 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, aangezien hem al een asielvergunning is verleend. De rechtbank legt uit dat de asielprocedure primair gericht is op het verlenen van asielrechtelijke bescherming en niet op de vaststelling van staatloosheid. De rechtbank verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk, omdat de vaststelling van staatloosheid geen onderdeel uitmaakt van de criteria die in deze procedure moeten worden beoordeeld. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18913

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. I.M. Hagg),
en
de Minister van Asiel en Migratie,(dan wel diens ambtsvoorganger de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), verweerder,
(gemachtigde: mr. M.H.S. Volker).

Inleiding

1. Bij besluit van 2 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van eiser van 7 november 2022 ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit. Eiser stelt dat hij staatloos Palestijn is en is geboren op [geboortedatum] 1994 in Syrië. Volgens hem heeft verweerder ten onrechte zijn nationaliteit als onbekend geregistreerd.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, O. Karim (4930) als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de inwilliging van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers verklaringen over zijn Syrisch-Palestijnse identiteit geloofwaardig geacht en hem in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat eisers gestelde staatloosheid niet gevolgd wordt. Eiser heeft immers geen familieboekje van de General Authority for Palestine Arab Refugees (GAPAR) of een familieregistratiekaart van het United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) overgelegd, terwijl dit volgens Werkinstructie 2020/12 vereist is voor de registratie als staatloos in Nederland. Verweerder stelt verder in het bestreden besluit dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
Het standpunt van eiser
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij betwist niet de inwilliging van de gevraagde verblijfsvergunning met ingang van 7 november 2022, maar wel de vaststelling van zijn nationaliteit door verweerder. Eiser stelt dat hij als staatloos had moeten worden aangemerkt. Op het moment dat eiser als staatloos wordt aangemerkt, komt hij namelijk in een sterkere rechtspositie te verkeren op basis waarvan hij ook eerder in aanmerking komt voor naturalisatie. Eiser heeft een Syrisch paspoort voor Palestijnen, een individueel uittreksel van GAPAR en een kopie van zijn familieboekje overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt. Verweerder heeft ten onrechte de kopie van het familieboekje niet bij de besluitvorming betrokken. Het is niet mogelijk om het origineel te overleggen, aangezien eisers familie dit document nodig heeft om in hun basisbehoeften te voorzien. Naast het feit dat eiser hiermee een beroep toekomt op artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), levert het vereiste om originele stukken te overleggen in een asielprocedure strijd op met de jurisprudentie. Eiser wijst op de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 18 december 2012,
F.N. tegen Zweden(ECLI:CE:ECHR:2012:1218JUD002877409), van 18 november 2014,
M.A. tegen Zwitserland(ECLI:CE:ECHR:2014:1118JUD005258913) en van 2 oktober 2012,
Singh tegen België(ECLI:CE:ECHR:2012:1002JUD003321011). Gezien het voorgaande is het bestreden besluit onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd en in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb. Daarnaast blijkt uit de praktijk dat niet in alle gevallen een dergelijk document dient te worden overgelegd. Op dit punt verzoekt eiser daarom, in het kader van het gelijkheidsbeginsel, om duidelijkheid van verweerder. Ook wijst eiser op de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid (Wvs), waarin Palestijnen zijn aangemerkt als evident staatlozen. Gelet hierop is het standpunt van verweerder dat eisers nationaliteit onbekend is in strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel.
Procesbelang
5. De rechtbank beoordeelt ambtshalve of eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Deze vraag rijst omdat hem al een asielvergunning is verleend. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft.
5.1.
De aanvraag van eiser strekt tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft deze aanvraag ingewilligd. Zoals onder meer volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2898, is verweerder, zolang dit niet noodzakelijk is voor zijn beslissing, niet verplicht om in het kader van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vast te stellen of een vreemdeling staatloos is. De asielprocedure is namelijk primair gericht op de verstrekking van asielrechtelijke bescherming, en eiser heeft die bescherming verkregen met de afgifte van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw genoemde grond. De asielprocedure is niet bedoeld om vast te stellen dat een vreemdeling staatloos is, zodat dit niet de aangewezen weg is om daarover te procederen. Daar komt bij dat een eventuele identificatie van staatloosheid door verweerder geen juridische consequenties heeft. Staatlozen kunnen daaraan in tegenstelling tot de BRP-registratie bij de gemeente geen rechten ontlenen. Zie in dit kader de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3385). Bovendien ziet het recht op naturalisatie tot Nederlander niet op de bescherming die eiser met zijn asielaanvraag heeft beoogd. De rechtbank ziet daarom niet in welke rechten eiser op dit moment meer zou kunnen uitoefenen als hij door verweerder als staatloos geregistreerd zou staan.
5.2.
De omstandigheid dat de Wvs per 1 oktober 2023 in werking is getreden maakt het voorgaande niet anders. Ingevolge de Wvs worden de rechten van staatlozen in het Europese deel van Nederland geactiveerd door een vaststelling van staatloosheid op grond van de artikelen 4 of 5 van de wet. Deze vaststelling is ofwel een vaststellingsbeschikking van de nieuwe civiele vaststellingsrechter ofwel een niet-judiciële vaststelling door een bestuursorgaan in geval van evidente staatloosheid. Van belang daarbij is echter dat de vaststelling of eiser staatloos is, gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen, niet onder de reikwijdte van wat verweerder in het kader van een asielaanvraag moet beoordelen. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Wvs [1] is op dit punt het volgende vermeld:
In bestuursrechtelijke procedures waar staatloosheid geen wettelijk criterium is, maar waarin staatloosheid soms wel als factor in een feitencomplex naar voren wordt gebracht door een gesteld staatloze, zal de bestuursrechter zich richten op de rechtsvraag die ter discussie staat. Hij zal bijvoorbeeld in asielprocedures beoordelen of betrokkene internationale bescherming nodig heeft of dat er wel of geen zicht is op uitzetting in bewaringszaken op grond van hoofdstuk 5 van de Vreemdelingenwet 2000. Of betrokkene al dan niet staatloos is, kan in deze procedures een relevante factor zijn in het geheel van feiten en omstandigheden, maar maakt geen onderdeel uit van de wettelijke criteria waaraan wordt getoetst.
5.3.
Het feit dat verweerder in het bestreden besluit onverplicht een uitdrukkelijk standpunt heeft ingenomen over de gestelde staatloosheid van eiser maakt het voorgaande evenmin anders, nu dit standpunt geen onderdeel uitmaakt van de criteria waaraan de rechtbank in deze procedure moet toetsen.
5.4.
Dit wordt ook onderschreven door de Afdeling in de uitspraak van 28 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4384. De rechtbank merkt daarbij op dat het eiser vrijstaat om, wanneer zijn asielprocedure onherroepelijk is, een civielrechtelijk verzoek bij de rechtbank Den Haag in te dienen tot vaststelling van zijn staatloosheid in de zin van de Wvs.
5.5.
De beroepsgronden treffen geen doel. De rechtbank komt namelijk niet toe aan de inhoudelijke beoordeling of eiser zijn staatloosheid aannemelijk heeft gemaakt, omdat het procesbelang ontbreekt.

Conclusie en gevolgen

6. Eiser heeft geen rechtens te honoreren belang bij de beoordeling van zijn beroep tegen het besluit op zijn asielaanvraag. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
6.1.
Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.N.T. Tacken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorstel van wet vaststellingsprocedure staatloosheid, Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 35687, nr. 3, pagina 43.