ECLI:NL:RBDHA:2024:2314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
NL23.40522
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige identiteit en tegenstrijdige verklaringen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Algerijnse nationaliteit en geboren in 2007, had op 16 november 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 27 december 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 26 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de afwijzing van de asielaanvraag terecht heeft gedaan. Eiser had moeilijkheden in zijn thuisland, waaronder het overlijden van zijn ouders en problemen met een bende, maar de rechtbank vindt de identiteit van eiser ongeloofwaardig. De rechtbank wijst erop dat de opgegeven leeftijd van eiser niet overeenkomt met de gegevens uit de leeftijdsschouw, en dat er tegenstrijdigheden zijn in de verklaringen van eiser. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser evident meerderjarig is en dat er geen procesbelang meer is voor eiser, aangezien hij met onbekende bestemming is vertrokken.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en bekendgemaakt op 13 februari 2024. Eiser kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.40522
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D. de Vries),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. W. Epema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2007] . Hij heeft op 16 november 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 27 december 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De staatssecretaris heeft het asielverzoek afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank beoordeelt deze afwijzing aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser had in zijn land te maken met moeilijke omstandigheden, mede door het overlijden van zijn ouders. Hij heeft na het overlijden van zijn vader problemen gekregen met mensen die nog geld van hem kregen. Eiser is vanwege deze redenen zijn land ontvlucht.

Het bestreden besluit

5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
Identiteit
Nationaliteit en herkomst
Problemen met bende in Algerije
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat de identiteit van eiser ongeloofwaardig is en dat de problemen met een bende in Algerije ook ongeloofwaardig zijn.
Bestaat er procesbelang voor eiser?
6. Uit de gegevens van de staatssecretaris blijkt dat eiser op 25 januari 2024, een dag voor de behandeling ter zitting, met onbekende bestemming is vertrokken. De staatssecretaris verzoekt de rechtbank in dat kader om te beoordelen of er nog sprake is van procesbelang. De gemachtigde van eiser heeft verklaard dat eiser nog steeds belang heeft bij een beoordeling van zijn procedure en dat hem niet bekend is dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Gelet op het geringe tijdsverloop tussen de zitting en de dag waarop eiser met onbekende bestemming is vertrokken en het feit dat de gemachtigde van eiser verklaart dat hem niet bekend is dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken, ziet de rechtbank onvoldoende reden om aan te nemen dat eiser geen procesbelang meer heeft.

Waarom is eiser het niet eens met het besluit?

7. Eiser stelt geboren te zijn op [2007] en niet op [2005] waar verweerder vanuit gaat. Verweerder heeft de leeftijd van eiser aangepast op grond van een leeftijdsschouw. Eiser wijst erop dat bepaalde relevante kenmerken regelmatig niet benoemd worden, wat wel is vereist volgens Werkinstructie 2023/6.¹ Verder zijn de waarnemingen van de AVIM en IND soms tegenstrijdig, ontbreekt er vaak uitleg waarom een bepaald kenmerk tot twijfel leidt en ook is er een gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing van de methode.² Verder voert eiser aan dat de staatssecretaris een leeftijdsonderzoek had moeten verrichten en verwijst in dit kader naar de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 20 mei 2022.³ De gestelde tegenstrijdigheden tussen het proces-verbaal en het nader gehoor mogen niet aan betrokkene worden tegengeworpen. Eiser verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2002.⁴ Verder stelt eiser dat de rust- en voorbereidingstijd is geschonden en dat er geen gelegenheid was voor correcties en aanvullingen op het proces-verbaal van het gehoor. Ook is eiser voorafgaand aan het gehoor niet gewezen op het belang van de af te leggen verklaringen met betrekking tot het asielrelaas. Ten slotte doet eiser een beroep op het arrest Jawo.⁵

Wat oordeelt de rechtbank?

8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris niet ten onrechte de identiteit ongeloofwaardig bevonden, omdat de opgegeven leeftijd van eiser niet overeenkomt met de gegevens uit de leeftijdsschouw. De staatssecretaris de leeftijdsschouw
1. Werkinstructie SUA 2023/6 Leeftijdsbepaling.
2 Eiser verwijst in dit kader naar meerdere uitspraken: uitspraak van rechtbank Den Haag van 21 juni 2023, (ECLI:NL:RBDHA:2023:9097), uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 3 oktober 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:15145), uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem 4 september 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:13712) en uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 15 september 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:15164).
4 200204720/1, JV 2002/414
5 Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
uitgevoerd volgens Werkinstructie 2023/6 en hij heeft toereikend onderbouwd hoe tot de conclusie is gekomen dat eiser evident meerderjarig is, op grond van waarnemingen, verklaringen en gedragingen van eiser. Eiser heeft niet aangevoerd dat in zijn geval sprake is geweest van tekortkomingen in de schouw, zoals in de zaken waar eiser naar verwijst.
Omdat de staatssecretaris tot de conclusie heeft mogen komen dat eiser moet worden aangemerkt als evident meerderjarig, was hij ook niet gehouden om eiser een leeftijdsonderzoek aan te bieden. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris niet ten onrechte de gestelde problemen van eiser ongeloofwaardig gevonden. Eiser heeft op meerdere punten tegenstrijdig verklaard, onder andere over het moment van overlijden van zijn ouders. Het proces-verbaal van verhoor en het aanmeldgehoor mochten hierbij worden betrokken, omdat hem daar niet is gevraagd naar zijn asielmotieven, maar over gegevens die zien op zijn identiteit. Daar komt bij dat eiser tijdens het nader gehoor is geconfronteerd met voornoemde wisselende verklaringen en in de gelegenheid is gesteld om dit toe te lichten of nader te verklaren.⁶ De beroepsgrond slaagt niet.
10. De rechtbank oordeelt verder dat het beroep van eiser op het arrest Jawo niet slaagt. De staatssecretaris heeft dit in het bestreden besluit voldoende onderbouwd. Daarnaast geeft het arrest Jawo het kader voor een schending van artikel 3 van het EVRM voor Dublinclaimanten, in zoverre is dit arrest niet op eiser van toepassing. Eiser heeft niet onderbouwd waarom dit arrest op hem van toepassing zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
6 Nader gehoor, pagina 6, 7 en 9
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 februari 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.