ECLI:NL:RBDHA:2024:23229

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL24.39185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Kroatië in verband met suïciderisico

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Kroatië als verantwoordelijk land werd aangewezen. Eiser heeft op 4 mei 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd op 1 oktober 2024 niet in behandeling genomen. De rechtbank heeft de zaak op 29 november 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

Eiser heeft medische documenten overgelegd die zijn posttraumatische stressstoornis (PTSS) en angina pectoris aantonen, en stelt dat hij bij een overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een verslechtering van zijn gezondheidstoestand, inclusief suïcide. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de medische stukken geen aanleiding vormen om nader onderzoek te doen naar de situatie van eiser in Kroatië. De rechtbank verwijst naar het arrest C.K., waarin wordt gesteld dat het aan eiser is om aan te tonen dat zijn overdracht een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische situatie inhoudt.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed, vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, en is openbaar gemaakt op 20 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39185

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Neijzen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. M.L. Hoogendoorn als waarnemer van de gemachtigde van eiser, M. Fayez als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1962. Eiser heeft op 4 mei 2024 asiel aangevraagd in Nederland. Verweerder heeft met het besluit van 1 oktober 2024 de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Verweerder heeft eisers aanvraag ten onrechte niet in behandeling genomen. Eiser loopt bij een overdracht aan Kroatië een reëel risico om in een situatie terecht te komen die in strijd is met artikel 4 van het Handvest [2] alsook artikel 3 van het EVRM. [3] Daarbij is van belang dat er sprake is van een ernstig tekort aan opvangplekken in Kroatië. Daarnaast is gebleken dat Dublinclaimanten niet worden onderscheiden van andere asielzoekers waardoor ook zij slachtoffer kunnen worden van gewelddadige pushbacks en collectieve uitzettingen. Ter onderbouwing wijst eiser op een brief van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) van 13 juni 2024 en brief van Centre for Peace Studies (CPS) van 19 januari 2024 met bijlagen. Deze stukken heeft de hoogste bestuursrechter [4] niet beoordeeld in de uitspraak van 19 juni 2024. [5] Eiser wijst er daarnaast op dat de hoogste bestuursrechter op 28 augustus 2024 een zaak op zitting heeft behandeld waarin zowel de toegang tot en de kwaliteit van opvangvoorzieningen, als ook het risico op pushbacks in Kroatië aan de orde zijn gekomen. Verweerder kan eiser daarom niet overdragen zonder nader onderzoek te doen naar de situatie van Dublinclaimanten in Kroatië na een overdracht.
3.1.
Daarnaast dient ernstig te worden getwijfeld of eiser in Kroatië de benodigde medische zorg zal krijgen. Eiser lijdt namelijk aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en aan angina pectoris (hartkrampen), ook bestaat er een risico op suïcide. Daarbij is van belang dat het onzeker is of eiser opvang zal krijgen. Verder wijst eiser op de eerder genoemde brieven van VWN en CPS waaruit volgt dat er Médecins du Monde (MdM) niet altijd medische documentatie ontvangt bij een medische overdracht en dat MdM van mei tot september niet aanwezig was in de opvangcentra. In het kader van zijn medische gezondheidstoestand, doet eiser ook een beroep op het arrest Tarakhel [6] en het arrest C.K. [7] Ter onderbouwing heeft eiser meerdere medische documenten overgelegd. Verder heeft eiser verklaard dat hij op een gewelddadige manier is behandeld door de Kroatische autoriteiten. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij hierin geen aanleiding heeft gezien om eisers aanvraag onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Uit het arrest C.K. volgt dat het aan eiser is om met medische stukken aan te tonen dat zijn overdracht een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische situatie inhoudt. Het is dus aan eiser om met objectieve gegevens de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aan te tonen. [8] Indien eiser deze gegevens heeft overgelegd, dient verweerder het risico op een dergelijke verslechtering van de gezondheidstoestand te laten onderzoeken door het BMA, zo volgt uit verweerders eigen Werkinstructie 2021/3.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het standpunt van verweerder dat eiser niet onder de reikwijdte van het arrest C.K. valt, zonder nadere toelichting niet worden gevolgd. Eiser heeft meerdere medische documenten overgelegd waaronder een brief van 24 juni 2024 en een e-mail van 14 oktober 2024 van psychiater A.G. Limburg-Okken waaruit volgt dat eiser, mede door zijn ervaringen in Kroatië, lijdt aan PTSS en dat zijn PTSS-klachten bij een terugkeer naar Kroatië ernstig zullen toenemen en waarbij een geslaagde suïcidepoging niet is uitgesloten. Verder heeft eiser een rapport van KleurGGZ van 5 november 2024 overgelegd waaruit volgt dat eiser lijdt aan PTSS en dat hij in Kroatië en in 1991 in de gevangenis (
de rechtbank begrijpt in het land van herkomst) vaak suïcidale gedachten heeft gehad. Ook heeft eiser een brief van het GZA gericht aan MediFirst van 20 november 2024 overgelegd waarin de voorlopige diagnose PTSS chronisch en angina pectoris (hartkrampen) wordt gesteld en eiser wordt aangeduid als een risico patiënt vanwege de combinatie van deze twee aandoeningen. Tot slot, heeft eiser gewezen op een aantekening van 30 oktober 2024 in het medisch patiëntendossier waarin staat dat geadviseerd wordt om eiser voorlopig niet over te dragen aan Kroatië vanwege zijn medische situatie.
4.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze stukken geen aanleiding vormen om een advies te vragen aan het Bureau Medische Advisering (BMA). Verweerder kan niet aan deze stukken voorbij gaan enkel door te stellen dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat eiser onder specialistische medische behandeling staat. Verweerder heeft daartoe gesteld dat is gebleken dat de betreffende psychiater met pensioen is, niet meer BIG-geregistreerd staat, dat zij zich als vrijwilliger inzet bij Diaconaal Centrum de Bakkerij Leiden en dat zij zich daar juist inzet voor de opvang van migranten. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat uit deze omstandigheden volgt dat geen of weinig waarde kan worden toegekend aan de conclusies van de betreffende niet meer praktiserende psychiater. Bovendien blijkt noch uit het arrest C.K. noch uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [9] , dat vereist is dat een vreemdeling moet aantonen dat hij onder behandeling staat van een medisch specialist om de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aan te tonen.
4.3.
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Dat betekent dat de overige gronden van beroep geen verdere bespreking behoeven.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien dan wel een bestuurlijke lus toe te passen. Hierbij is van belang dat als gevolg van het gebrek in de bestreden besluit, een nieuw besluit door verweerder zal moeten worden genomen. Verweerder zal daarom worden opgedragen een nieuwe besluit op de aanvraag te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,-. [10]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.750,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
6.Zie het arrest van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2024:1104JUD002921712.
7.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3480.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980, en van 21 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4303.
10.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1.