ECLI:NL:RBDHA:2024:23355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
24-23569
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in asielzaak na niet tijdig beslissen door de Minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een proceskostenveroordeling. De zaak betreft een verzoeker die een asielaanvraag had ingediend bij de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank had eerder, op 11 maart 2024, bepaald dat de Minister binnen acht weken een besluit op de asielaanvraag moest nemen. Aangezien de Minister niet tijdig had beslist, heeft de verzoeker op 6 juni 2024 beroep ingesteld. Op 26 juni 2024 heeft de Minister alsnog een afwijzend besluit genomen. De verzoeker trok zijn beroep in op 14 augustus 2024, maar vroeg wel om vergoeding van de proceskosten die hij had gemaakt.

De rechtbank overweegt dat de Minister bezwaar heeft gemaakt tegen de vergoeding van de proceskosten, stellende dat er geen procesbelang meer zou zijn omdat er al een dwangsom liep. De rechtbank oordeelt echter dat het procesbelang blijft bestaan zolang er geen besluit is genomen, ook al is er een dwangsom opgelegd. De rechtbank concludeert dat de verzoeker recht heeft op vergoeding van de proceskosten, omdat de Minister pas na het instellen van het beroep een beslissing heeft genomen. De rechtbank kent een bedrag van € 437,50 toe aan de verzoeker voor de gemaakte proceskosten, rekening houdend met de wegingsfactor voor de aard van de zaak.

De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, en is openbaar gemaakt op 20 november 2024. De verzoeker heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.23569
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L.M. Weber), en
de Minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 11 maart 20241 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, geoordeeld dat verweerder binnen een termijn van acht weken (alsnog) een besluit op de asielaanvraag van verzoeker moet nemen.
Verzoeker heeft op 6 juni 2024 wederom in beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag.
Op 26 juni 2024 heeft verweerder alsnog een afwijzend besluit genomen op de aanvraag.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker op 14 augustus 2024 zijn beroep ingetrokken met het verzoek om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder heeft gereageerd op dit verzoek.
Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.2 Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit

1.NL23.18643.

2 Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. In de uitspraak van 11 maart 2024 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, geoordeeld dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag bekend moet maken. Dat betekent dat verweerder uiterlijk op 6 mei 2024 een besluit bekend had moeten maken. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van €100,- aan verzoeker verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor gestelde termijn wordt overschreden, met een maximum van €7.500,-.
4. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoeker en heeft er bezwaar tegen om de proceskosten van verzoeker te vergoeden. Verweerder stelt dat in de rechtspraak is aangenomen dat procesbelang kan ontbreken en het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, als er reeds een dwangsom loopt als gevolg van een eerdere uitspraak van de rechtbank. Verweerder stelt in het verlengde hiervan dat op het moment dat verzoeker beroep instelde (6 juni 2024), de rechterlijke dwangsomperiode nog niet was verstreken. Verweerder is van mening dat gelet daarop, verzoeker met het instellen van het beroep niet in een gunstigere positie terecht kon komen en dat, als het beroep niet zou zijn ingetrokken, het niet-ontvankelijk zou zijn geweest. Verweerder is dan ook van mening dat een verzoek om veroordeling in de proceskosten afgewezen dient te worden.
5. De rechtbank volgt de stelling van verweerder niet. De rechtbank stelt vast dat verzoeker beroep heeft ingesteld op 6 juni 2024, terwijl de rechterlijke dwangsom op dat moment nog niet was volgelopen. Bij een beroep tegen het niet tijdig-nemen van een besluit blijft procesbelang echter in beginsel bestaan zolang er nog geen besluit is, ook als een eerder opgelegde dwangsom nog niet volledig is verbeurd.3 In het onderhavige geval betekent dit dat als verweerder geen besluit had genomen en verzoeker zijn beroep niet had ingetrokken, er sprake zou zijn van een ontvankelijk beroep. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder tijdens de beroepsprocedure, namelijk op 26 juni 2024, alsnog een besluit heeft genomen op de asielaanvraag van verzoeker. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan het beroep van verzoeker in de zin van artikel 8:75a van de Awb.
6. Omdat verweerder pas nadat verzoeker in beroep is gegaan een beslissing heeft genomen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat verzoeker een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

3.ECLI:NL:RVS:2022:1684.

Beslissing
De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 437,50
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khalloufi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 november 2024
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.