ECLI:NL:RBDHA:2024:23367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
09/035228-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak

Op 28 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren in 1991 en momenteel gedetineerd, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen ter waarde van € 540.098,41. Dit bedrag is gebaseerd op een schatting van de contante uitgaven en legale ontvangsten van de veroordeelde in de periode van 1 januari 2018 tot en met 12 juni 2023. De rechtbank heeft de betalingsverplichting vastgesteld op € 187.306,19, rekening houdend met eerder ontnomen bedragen en vernietigde verdovende middelen. De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 12 december 2023 en 14 november 2024, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie beoordeeld en de bewijsstukken, waaronder proces-verbaal van bevindingen en verklaringen van de veroordeelde, in overweging genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdediging niet voldoende onderbouwd heeft aangetoond dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel onjuist is. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels gevolgd en de betalingsverplichting vastgesteld op basis van de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/035228-23 (ontneming)
Datum uitspraak: 28 november 2024
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van het openbaar ministerie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in PI [plaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 12 december 2023 (regie) en 14 november 2024 (inhoudelijk).
Er heeft een schriftelijke voorbereiding plaatsgevonden met een conclusiewisseling tussen de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde. De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud daarvan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt dat de officier van justitie mr. R.P. Tuinenburg op de terechtzitting heeft ingenomen en van hetgeen door de veroordeelde en zijn raadsman mr. M. van Stratum op de terechtzitting naar voren is gebracht.

2.De inhoud van de vordering

De inleidende schriftelijke vordering van het openbaar ministerie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten en vaststellen op een bedrag van € 983.418,41 en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van dat bedrag.

3.De grondslag voor ontneming

De veroordeelde is bij vonnis van 12 december 2023 van deze rechtbank veroordeeld wegens de volgende strafbare feiten:
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
  • medeplegen van om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Voor deze misdrijven kan naar de wettelijke omschrijving een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd. Aannemelijk is dat de veroordeelde op de een of andere manier wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit die misdrijven of uit andere strafbare feiten. Welke andere strafbare feiten dat zijn en door wie deze zijn gepleegd kan niet worden geconcretiseerd. De rechtbank laat in het midden of de pleger daarvan mogelijk iemand anders is geweest dan de veroordeelde. Welk voordeel de veroordeelde door deze strafbare feiten heeft verkregen komt hierna bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde.
De grondslag voor ontneming van dat voordeel is daarom een veroordeling wegens een misdrijf als bedoeld in artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

4.De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de vordering bij conclusie van eis gewijzigd in die zin, dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 540.098,41.
De officier van justitie heeft zich bij de berekening gebaseerd op het proces-verbaal met berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de hand van een kasopstelling, opgemaakt op 29 augustus 2023. Op één aspect wijkt de officier van justitie af van de berekening in dit proces-verbaal. De officier van justitie gaat uit van een eindsaldo van € 125.020,- aan contant geld, gelet op de verklaring van de veroordeelde over een in de woning van zijn vader aangetroffen geldbedrag, terwijl het proces-verbaal met de kasopstelling uitgaat van een eindsaldo van € 568.340,-.
Dit brengt de officier van justitie tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op een bedrag van € 540.098,41.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de veroordeelde heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een lager bedrag moet worden geschat,
omdat enkele uitgangspunten in de berekening niet juist zijn. Op specifieke standpunten van de verdediging zal de rechtbank – voor zover daar aanleiding toe bestaat – hierna ingaan.
4.3.
Bewijsmiddelen
Wanneer wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal in het onderzoek Kepel met het nummer DHRAA22032, van de districtsrecherche van de politie eenheid Den Haag.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen. De redengevende inhoud hiervan wordt hierna onder 4.4 vermeld.
1. Het in de strafzaak tegen de veroordeelde op 12 december 2023 gewezen vonnis van deze rechtbank;
2. Het proces-verbaal van bevindingen met berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de hand van een kasopstelling, opgemaakt op 29 augustus 2023. [1] Hierna ook: proces-verbaal met de kasopstelling;
3. De verklaring van de veroordeelde [veroordeelde] , zoals afgelegd op de terechtzitting van 14 november 2024;
4. Het proces-verbaal van verhoor van [veroordeelde] , opgemaakt op 22 augustus 2023. [2]
4.4.
Oordeel van de rechtbank
Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde is onderzoek gedaan naar de contante uitgaven en de beschikbare legale contante gelden van de veroordeelde in de periode van 1 januari 2018 tot en met 12 juni 2023 (hierna ook: onderzoeksperiode).
De rechtbank zal ten behoeve van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de hand van het proces-verbaal met de kasopstelling en, indien nodig, de andere hierboven genoemde bewijsmiddelen, het beginsaldo aan contant geld, de legale contante ontvangsten, het eindsaldo aan contant geld en de contante uitgaven vaststellen.
Indien het bedrag aan contante uitgaven de beschikbare legale contante gelden overstijgt, bestaat daarin in beginsel grond om deze inkomsten als wederrechtelijk verkregen voordeel aan te merken.
De verdediging heeft aangevoerd dat de veroordeelde een economische eenheid vormde met zijn partner van destijds (hierna: [naam] ) en dat zij hem mede onderhield en veel betaalde met legale middelen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de inkomsten en uitgaven van de veroordeelde en [naam] dienen te worden samengevoegd, althans dat de berekening dient te worden bijgesteld ten gunste van de veroordeelde. De vordering dient minimaal door twee te worden gedeeld.
De rechtbank overweegt als volgt. De verdediging heeft, buiten de conclusie dat de vordering minimaal door twee dient te worden gedeeld, niet concreet gemaakt in welke mate de verschillende posten bijstelling zouden behoeven, noch heeft de verdediging dit standpunt verder onderbouwd. Een onderbouwing met concrete en verifieerbare gegevens mag wel van de verdediging worden gevergd.
Uit het proces-verbaal met de kasopstelling [3] komt naar voren dat de veroordeelde met [naam] sinds 10 maart 2022 geregistreerd partner was en dat zij vanaf 15 juni 2022 in hun gezamenlijke woning woonden. Daarvoor woonden zij niet samen. De rechtbank overweegt dat in het financieel onderzoek zowel de bankrekeningen die op naam van de veroordeelde staan, als de bankrekeningen die op naam staan van [naam] , die verdacht werd van witwassen, zijn betrokken. Bij de posten waarvoor dat relevant geacht kan worden, zoals de bankopnames, de contante stortingen vanaf de datum van het geregistreerd partnerschap van de veroordeelde en [naam] , de uitgaven voor de aankoop en inrichting voor de gezamenlijke woning [4] en de hypotheekbetaling, [5] is blijkens het proces-verbaal met de kasopstelling ook acht geslagen op de bankrekeningen van [naam] . Voor zover het standpunt van de verdediging is dat [naam] ook overigens legale contante gelden beschikbaar had of contante uitgaven deed, is dit standpunt, zoals reeds opgemerkt, niet geconcretiseerd, noch onderbouwd.
Niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van gemeenschappelijk voordeel van de veroordeelde en [naam] , waarover beiden konden beschikken.
Het verweer wordt verworpen.
Op standpunten van de verdediging ten aanzien van specifieke posten zal de rechtbank hierna, voor zover relevant, nog ingaan.
Beginsaldo contant geld
Blijkens het proces-verbaal met de kasopstelling [6] is niet gebleken dat de veroordeelde op 1 januari 2018 kon beschikken over een contant geldbedrag. Omdat ieder huishouden in het algemeen kan beschikken over een bepaald bedrag aan contanten, wordt in het proces-verbaal met de kasopstelling uitgegaan van een beginsaldo van € 527,-, het bedrag aan belastingvrijstelling in 2018.
De rechtbank zal op grond van het voorgaande, in het voordeel van de veroordeelde, uitgaan van een beginsaldo van € 527,-.
Legale contante ontvangsten
Uit het proces-verbaal met de kasopstelling [7] volgt dat de veroordeelde in de onderzoeksperiode geen inkomsten had die contant betaald werden. Verder volgt hieruit dat in de onderzoeksperiode een bedrag aan € 16.318,85 contant werd opgenomen van bankrekeningen ten name van de veroordeelde.
De rechtbank zal op grond van het voorgaande uitgaan van een bedrag aan € 16.318,85 aan legale contante ontvangsten, inclusief bankopnamen.
Eindsaldo contant geld
Uit het proces-verbaal met de kasopstelling [8] volgt verder dat bij fouillering van de veroordeelde op 12 juni 2023 een contant geldbedrag van € 25.020,- is aangetroffen. Verder blijkt hieruit dat een contant geldbedrag van € 543.320,- is aangetroffen in de woning van de vader van de veroordeelde. De veroordeelde heeft tijdens een politieverhoor op 22 augustus 2023 verklaard dat van dit geldbedrag een bedrag van € 100.000,- aan hem toebehoort.
De rechtbank zal op grond hiervan uitgaan van een eindsaldo aan contant geld van € 125.020,-.
Contante uitgaven
In het proces-verbaal met de kasopstelling zijn de contante uitgaven door de veroordeelde in de onderzoeksperiode uiteengezet. De herkomst van deze contante uitgaven was blijkens dit proces-verbaal onbekend. De contante uitgaven betreffen de categorieën contante stortingen, contant betaalde facturen, vliegtickets, kansspelen, overboekingen van de onderneming van de broer van de veroordeelde, schenking van de vader van de veroordeelde, investeringen in de woning, hypotheek betaling, voertuigen, aankoop horloge en verdovende middelen.
Contante stortingen
Uit het proces-verbaal met de kasopstelling [9] blijkt dat op de bankrekeningen van de veroordeelde in de onderzoeksperiode een totaalbedrag van € 45.081,70 aan contant geld werd gestort.
Contant betaalde facturen
Verder blijkt uit het proces-verbaal met de kasopstelling [10] dat in de gegevensdrager, waar de veroordeelde de vermoedelijke gebruiker van was, diverse facturen en bonnen van aankopen zijn aangetroffen waarvan wordt aangenomen dat deze contant zijn voldaan door de veroordeelde, tot een totaalbedrag van € 3.573,19. De verdediging heeft dit niet betwist.
Vliegtickets
In voornoemde gegevensdrager zijn blijkens het proces-verbaal met de kasopstelling [11] eveneens facturen en correspondentie aangetroffen, waaruit bleek dat vliegtickets zijn gekocht. Al deze tickets waren contant betaald. Het totaalbedrag bedroeg € 10.226,90. De rechtbank acht aannemelijk dat dit bedrag contant door de veroordeelde is uitgegeven. De verdediging heeft dit niet concreet betwist.
Kansspelen
Uit het proces-verbaal met de kasopstelling [12] blijkt ook dat op de betaalrekening van de veroordeelde een totaalbedrag van € 11.505,25 werd ontvangen van gok- en kansspelaanbieders, terwijl geen overschrijvingen naar die gok- en kansspelaanbieders op de betaalrekening zichtbaar waren. De veroordeelde heeft tijdens de zitting verklaard dat hij meestal contant inlegde bij het gokken.
De verdediging heeft aangevoerd dat de veroordeelde incidenteel en met relatief kleine bedragen gokte en dat deze post bijstelling behoeft.
De rechtbank overweegt als volgt. Het standpunt van de verdediging is niet onderbouwd met concrete en verifieerbare gegevens. De verdediging maakt ook niet concreet in welke mate deze post aanpassing behoeft. Het standpunt is dus niet voldoende gemotiveerd. Het is daarbij een feit van algemene bekendheid dat het uitzonderlijk is dat een persoon structureel nettowinsten behaalt met kansspelen. [13] De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding om deze post bij te stellen.
Overboekingen onderneming broer
In het proces-verbaal met de kasopstelling [14] is uiteengezet dat de veroordeelde op zijn bankrekening vier keer een bedrag ontving van de onderneming van zijn broer tot een totaalbedrag van € 7.627,44. Verder wordt uiteengezet dat en waarom aangenomen wordt dat het een fictief inkomen betrof dat door de veroordeelde contant aan (de onderneming van) zijn broer is betaald.
De verdediging heeft aangevoerd dat dit legaal inkomen betrof. Dit standpunt is echter opnieuw niet onderbouwd. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal met de kasopstelling dat de onderneming van de broer van de veroordeelde geen betaald personeel in dienst had, zodat reeds daarom niet aannemelijk is dat sprake is geweest van legaal inkomen. De rechtbank ziet geen aanleiding tot bijstelling van deze post.
Schenking vader
Uit het proces-verbaal met de kasopstelling [15] blijkt dat de veroordeelde van zijn vader een schenking kreeg van € 79.000,-. Kort voor deze schenking heeft de broer van de veroordeelde een bedrag van € 12.500,- aan de vader van de veroordeelde overgemaakt. In het proces-verbaal met de kasopstelling is uiteengezet dat wordt aangenomen dat de schenking van de vader van de veroordeelde indirect een contante herkomst had en dat minimaal het bedrag van € 12.500,- contant van de veroordeelde afkomstig was.
De veroordeelde heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat hij zijn broer gevraagd heeft om dit geldbedrag aan zijn vader over te maken, nadat zijn broer dit geldbedrag eerst aan de veroordeelde wilde geven om hem financieel te steunen en dit door de schenking van zijn vader niet meer nodig was. De veroordeelde betwist dat hij het bedrag contant aan zijn broer heeft gegeven. Wederom is dit standpunt echter niet onderbouwd met concrete en verifieerbare gegevens, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet tot bijstelling van deze post.
Investeringen woning
Uit het proces-verbaal met de kasopstelling [16] blijkt het volgende met betrekking tot de aankoop van een appartement door de veroordeelde en [naam] . In het proces-verbaal met de kasopstelling is uiteengezet dat wordt aangenomen dat minimaal een geldbedrag van € 59.214,30 contant door de veroordeelde is uitgegeven in verband met betalingen voor deze woning en de inrichting hiervan.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de uitgaven door [naam] in verband met het appartement ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten. Dit geldt ook voor zelf verrichte verbouwingen en werkzaamheden om niet alsmede tweedehands gekochte spullen.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. In het proces-verbaal van bevindingen over de aankoop van de woning aan de [straatnaam] [17] is een overzicht gemaakt van de kosten in verband met de woning en de wijze waarop die kosten zijn betaald. Uit dit overzicht en de toelichting op dit overzicht blijkt dat ook rekening is gehouden met betalingen vanaf de rekening van [naam] . Door de verdediging is niet gesteld of onderbouwd dat [naam] contante betalingen heeft gedaan in verband met de woning. Hetgeen de verdediging verder naar voren heeft gebracht heeft naar het oordeel van de rechtbank geen betrekking op contante betalingen in verband met de woning, zodat dit geen bespreking behoeft. De rechtbank zal deze post niet bijstellen.
Hypotheek betaling
In het proces-verbaal met de kasopstelling [18] is gerelateerd dat de betaling van de hypotheek van de woning aan de [straatnaam] vanaf mei 2021 plaatsvond vanaf de rekening van [naam] en dat het vermoeden bestaat dat de veroordeelde minimaal een bedrag van € 17.477,26 contant aan haar betaald had voor die hypotheekbetaling.
De veroordeelde heeft tijdens de zitting verklaard dat hij maximaal twee of drie keer het maandelijkse hypotheekbedrag van ongeveer € 700,- contant aan [naam] heeft gegeven.
De rechtbank overweegt als volgt. Het standpunt van de verdediging is niet onderbouwd. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen over de aankoop van de woning aan de [straatnaam] [19] dat de veroordeelde in een chatbericht in april 2021 aan [naam] laat weten dat hij de hypotheek cash geeft. In chatberichten op verschillende momenten in de periode daarna vraagt [naam] om hypotheekgeld. De rechtbank ziet geen aanleiding deze post bij te stellen.
Voertuigen
In de onderzoeksperiode waren, zo blijkt uit het proces-verbaal met de kasopstelling, [20] meerdere voertuigen op naam van de veroordeelde gesteld. In het proces-verbaal met de kasopstelling is uiteengezet dat wordt aangenomen dat de aan- en verkoop van de voertuigen contant plaatsvond. Aan de hand van aangetroffen facturen en, bij gebreke daarvan, de dagwaardes van de voertuigen, is berekend dat een geldbedrag van € 38.946,- contant door de veroordeelde is voldaan.
De veroordeelde heeft op de zitting verklaard over de gang van zaken rondom de aan- en verkoop van de voertuigen. Hij verklaarde dat hij auto’s particulier verkocht en dat hij daarvoor deels cash geld ontving, welk geld hij vervolgens gebruikte voor de aankoop van auto’s.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde bij gebrek aan een inzichtelijke onderbouwing niet aannemelijk gemaakt dat een lager bedrag contant is uitgegeven in verband met de voertuigen van de veroordeelde. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de saldo- en transactiegegevens van de veroordeelde blijkens het proces-verbaal met de kasopstelling zijn geanalyseerd en dat geen betalingen zichtbaar waren voor de aan- of verkoop van deze voertuigen. [21] Dit staat haaks op de verklaring van de veroordeelde dat hij ook deels giraal geld ontving. Ook deze post zal de rechtbank niet bijstellen.
Aankoop horloge
Uit het proces-verbaal met de kasopstelling [22] blijkt dat in november 2020 op naam van de veroordeelde een horloge van het merk Rolex is gekocht. De veroordeelde heeft op de zitting verklaard dat het juist is dat een geldbedrag van € 13.000,- contant door hem is voldaan in verband met deze aankoop.
Uit het proces-verbaal met de kasopstelling volgt dat daarnaast een geldbedrag van € 10.000,- naar de betaalrekening van de veroordeelde is overgemaakt door een andere persoon. De veroordeelde heeft op de zitting verklaard dat hij dit geldbedrag van deze persoon ontving in verband met de aankoop van het horloge. In het proces-verbaal met de kasopstelling is uiteengezet dat wordt aangenomen dat de veroordeelde dit geldbedrag contant heeft gegeven. De veroordeelde betwist dit en heeft op de zitting verklaard dat hij dit horloge samen met de andere persoon kocht als investering. Dit standpunt is echter niet onderbouwd en ook anderszins heeft de veroordeelde dit standpunt niet aannemelijk kunnen maken. De rechtbank zal deze post niet bijstellen.
Verdovende middelen
Op 21 juni 2023 is 7.028,5 gram cocaïne aangetroffen in een garagebox die de veroordeelde huurde. In het proces-verbaal met de kasopstelling [23] is uiteengezet dat wordt aangenomen dat de veroordeelde deze cocaïne heeft aangeschaft met contant geld voor een bedrag van € 202.772,22. Deze post is door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal dit bedrag dan ook als uitgangspunt nemen.
Conclusie
De rechtbank zal gelet op het voorgaande, overeenkomstig het proces-verbaal met de kasopstelling, uitgaan van een bedrag van in totaal € 431.924,26 aan contante uitgaven.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Samengevat luidt de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt:
Beginsaldo contant geld € 527,--
+/+ Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen: € 16.318,85
-/- Eindsaldo contant geld: € 125.020,--
Beschikbaar voor het doen van uitgaven: - € 108.174,15
-/- Werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen: € 431.924,26
Verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel): € 540.098,41
4.5.
Conclusie schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 540.098,41.

5.De vaststelling van de betalingsverplichting

5.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op een lager bedrag dan het door de officier van justitie geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, namelijk € 187.306,19, omdat er rekening mee moet worden gehouden dat een gedeelte van het voordeel al op andere wijze is ontnomen. De veroordeelde heeft namelijk reeds afstand gedaan van in beslag genomen geldbedragen en voertuigen en de aangetroffen verdovende middelen zijn vernietigd.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunten ingenomen die specifiek zien op de vaststelling van de betalingsverplichting.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal er bij de vaststelling van de betalingsverplichting rekening mee houden dat reeds afstand is gedaan van in beslag genomen geldbedragen tot een totaalbedrag van € 125.020,- en van in beslag genomen voertuigen tot een totaalbedrag van € 25.000. Verder zal de rechtbank er rekening mee houden dat de verdovende middelen, in de berekening gewaardeerd op een bedrag van € 202.772,22, zijn vernietigd. De rechtbank zal daarmee in totaal € 352.792,22 in mindering brengen.
5.4.
Conclusie vaststelling betalingsverplichting
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank de betalingsverplichting vast op een bedrag van € 187.306,19.
De rechtbank zal toepassing geven aan artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering en de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd bepalen op 1080 dagen.

6.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 540.098,41;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 187.306,19aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. de Kock-Molendijk, voorzitter,
mr. M.M. Meessen, rechter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. L.A. Duijm en L.C. Vos, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 november 2024.

Voetnoten

1.Pagina 439-446 zaaksdossier witwassen.
2.Pagina 47 persoonsdossier verdachte [veroordeelde] .
3.Het proces-verbaal met de kasopstelling, pagina 440 zaaksdossier witwassen.
4.Zie ook het proces-verbaal het proces-verbaal van bevindingen over de aankoop van de woning aan de [straatnaam] , opgemaakt op 27 juli 2023, pagina 349-351 zaaksdossier witwassen.
5.Zie ook het proces-verbaal het proces-verbaal van bevindingen over de aankoop van de woning aan de [straatnaam] , opgemaakt op 27 juli 2023, pagina 347-348 zaaksdossier witwassen.
6.Het proces-verbaal met de kasopstelling, pagina 439 zaaksdossier witwassen.
7.Het proces-verbaal met de kasopstelling, pagina 440 zaaksdossier witwassen.
8.Het proces-verbaal met de kasopstelling, pagina 440 zaaksdossier witwassen.
9.Het proces-verbaal met de kasopstelling, pagina 441 zaaksdossier witwassen.
10.Het proces-verbaal met de kasopstelling, pagina 441 zaaksdossier witwassen.
11.Het proces-verbaal met de kasopstelling, pagina 441 zaaksdossier witwassen.
12.Het proces-verbaal met de kasopstelling, pagina 441 zaaksdossier witwassen.
14.Het proces-verbaal met de kasopstelling, pagina 442 zaaksdossier witwassen.
15.Het proces-verbaal met de kasopstelling, pagina 442 zaaksdossier witwassen.
16.Het proces-verbaal met de kasopstelling, pagina 442-443 zaaksdossier witwassen.
17.Pagina 340-353 zaaksdossier witwassen.
18.Het proces-verbaal met de kasopstelling, pagina 443 zaaksdossier witwassen.
19.Pagina 340-353 zaaksdossier witwassen.
20.Het proces-verbaal met de kasopstelling, pagina 443 zaaksdossier witwassen.
21.Het proces-verbaal met de kasopstelling, pagina 443 zaaksdossier witwassen.
22.Het proces-verbaal met de kasopstelling, pagina 443-444 zaaksdossier witwassen.
23.Het proces-verbaal met de kasopstelling, pagina 444 zaaksdossier witwassen.