ECLI:NL:RBDHA:2024:23382

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
SGR 24/6154
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vierde beroep tegen het niet tijdig beslissen op een Woo-verzoek met betrekking tot openbaarmaking van informatie over wettelijke aansprakelijkheid Covid-19 vaccins

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het uitblijven van een besluit door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op zijn Woo-verzoek van 6 december 2021. Eiser had eerder al drie keer beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoek om openbaarmaking van informatie over de wettelijke aansprakelijkheid van de overheid ten aanzien van Covid-19 vaccins. De rechtbank had in eerdere uitspraken de minister opgedragen om binnen bepaalde termijnen te beslissen, maar de minister heeft deze termijnen niet nageleefd. Eiser stelt dat de minister niet alleen over chatberichten moet beslissen, maar ook over ongeveer 2.500 andere documenten die nog niet openbaar zijn gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn is overschreden en dat de minister uiterlijk op 31 december 2024 een volledig besluit moet nemen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 1,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 1,-. De rechtbank benadrukt dat de dwangsom niet bedoeld is als schadevergoeding, maar als prikkel voor de minister om tijdig te beslissen. Eiser krijgt het griffierecht vergoed, maar er worden geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6154

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de minister

(gemachtigde: mr. C.M. Meijer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld wegens het uitblijven van een besluit na de uitspraak van de rechtbank van 7 februari 2024. [1] In die uitspraak staat dat de minister uiterlijk 1 april 2024 een volledig besluit op de aanvraag van eiser moet nemen. Eiser stelt nu beroep in omdat de minister dat volgens hem niet heeft gedaan.
1.1.
De minister heeft op 1 augustus 2024 een verweerschrift ingediend.
1.2.
Eiser heeft op 15 augustus 2024 een schriftelijke reactie op het verweerschrift gegeven en op 7 oktober 2024 aanvullende stukken ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de minister samen met [naam] .
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend om de minister in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. De minister heeft de gevraagde informatie op
25 oktober 2024 gegeven.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij het onderzoek zal sluiten, tenzij partijen aangeven dat zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet verzocht om een nadere zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.6.
Het beroep is tegelijk behandeld met het beroep van eiser met zaaknummer
SGR 24/6083. In deze zaken wordt apart uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 6 december 2021 heeft eiser verzocht [2] om openbaarmaking van informatie over hoe de wettelijke aansprakelijkheid is geregeld tussen de overheid en leveranciers van de Covid-19 vaccins die Nederland afneemt of gaat afnemen over de periode 30 december 2020 tot en met 6 december 2021. Tegen het niet tijdig beslissen op het Woo-verzoek heeft eiser drie keer eerder beroep ingesteld. Bij de uitspraken van 24 juni 2022 [3] , 6 maart 2023 [4] en 7 februari 2024 [5] heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard en onder oplegging van een dwangsom bepaald dat de minister binnen een bepaalde termijn (volledig) op het Woo-verzoek moet hebben beslist. In de laatste uitspraak is verweerder opgedragen uiterlijk op 1 april 2024 volledig te beslissen op het verzoek op straffe van een dwangsom van €100,- per dag, met een maximum van €15.000,-. Deze dwangsom is op 30 augustus 2024 volgelopen. De minister heeft nog steeds niet volledig op het verzoek beslist. Daarom heeft eiser op 21 juni 2024 nog een keer beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn Woo-verzoek van 6 december 2021.
Wat vindt eiser?
3.1.
Eiser geeft aan dat hij er grote moeite mee zou hebben als de rechtbank toch weer aanleiding ziet om artikel 8:55d, derde lid, van de Awb [6] toe te passen. Volgens hem is daar gelet op de weigerachtige houding van de minister geen reden voor. Eiser wijst erop dat zijn Woo-verzoek dateert van 6 december 2021 en dat de minister eerdere toezeggingen niet is nagekomen. Daarnaast wijst eiser erop dat de minister al informatie over corona uit 2021 openbaar heeft gemaakt. Ook benadrukt eiser het maatschappelijk belang van het openbaren van deze informatie.
3.2.
Eiser vraagt zich af op welke wijze de minister wel kan worden geprikkeld en eventueel worden gedwongen tot het op korte termijn nemen van een volledig besluit op zijn Woo-verzoek. Eiser stelt onder andere dat hij op grond van de Woo geen belang hoeft te stellen, maar de rechtbank toch wil wijzen op het belang van openbaarheid van de informatie waar dit Woo-verzoek op ziet, namelijk informatie over de aansprakelijkheid voor de nadelige gevolgen van de corona vaccinaties. Verder stelt eiser dat met betrekking tot dit Woo-verzoek er helemaal geen sprake is van 27 beroepen niet tijdig beslissen en een verbeurd bedrag van € 190.000,- aan dwangsommen. Eiser vindt het ongepast dat de minister het aantal beroepen niet tijdig beslissen dat hij bij de rechtbank zou hebben ingediend, net als het bedrag aan verbeurde dwangsommen, totaliseert. Voor zover de minister suggereert dat hij misbruik van recht zou maken, betwist eiser dat. De verantwoordelijkheid voor het verbeuren van dwangsommen is enkel en alleen het gevolg van de handelwijze van de minister zelf. Het is dan ook de minister aan te rekenen dat er zoveel publieke middelen gemoeid zijn met de besluitvorming op zijn Woo-verzoek. Eiser maakt alleen gebruik van de wet om belangrijke informatie openbaar te krijgen. Daarnaast stelt eiser dat de minister ten onrechte pleit voor een lagere dwangsom vanuit de redenering dat hij veel heeft gekregen, terwijl het hier niet gaat om schadevergoeding. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2022. [7]
3.3.
Het is volgens eiser ook niet juist dat de minister alleen nog over de chatberichten moet beslissen. Naast de chatberichten zijn er nog zo’n 2.500 documenten die de minister nog niet feitelijk heeft verstrekt nadat zij in diverse deelbesluiten tot de conclusie is gekomen dat deze deels openbaar gemaakt worden. Ook op een bezwaarschrift dat hij tegen een deelbesluit heeft ingediend heeft de minister ondanks dat zij daar volgens een uitspraak van de rechtbank uiterlijk op 1 juli 2024 had moeten hebben beslist nog steeds niet beslist.
3.4.
Eiser stelt voor de minister dit keer een dwangsom op te leggen die zij in een korte periode in één keer verbeurd. Hij kan zich er in vinden dat de minister binnen een periode van 5 werkdagen een totale dwangsom van € 7.500,- verbeurt. Daarmee geeft de rechtbank een krachtig signaal dat beslistermijn belangrijk is. Deze optie geeft hem dan ook de mogelijkheid, bij het verbeuren van de dwangsom, weer snel een herhaalde procedure te starten bij de rechtbank.
Wat vindt verweerder?
3.5.
De minister betreurt dat op het moment van het instellen van dit beroep wegens het niet tijdig beslissen sprake was van overschrijding van de beslistermijn doordat zij op
1 april 2024 niet volledig op het Woo-verzoek van eiser heeft beslist.
3.6.
De minister brengt naar voren dat zij met meerdere deelbesluiten al heeft beslist op het Woo-verzoek van eiser, maar nog moet beslissen over het al dan niet openbaar maken van de onder het verzoek vallende chatberichten. Zij geeft aan dat de behandeling hiervan meer tijd in beslag neemt dan gewenst. De redenen hiervoor liggen in de omvang van het Woo-verzoek en bijzondere omstandigheden, zoals het omvangrijk aantal verzoeken om openbaarmaking van informatie, de diverse termijnen die zijn opgelegd door rechterlijke instanties, de zeer krappe arbeidsmarkt en het technisch complexe proces van het verzamelen en beoordelen van chatberichten. Dit maakt prioritering op basis van de individuele omstandigheden van de vele Woo-verzoeken - zoals de datum van het verzoek en het aantal beroepen niet tijdig beslissen - onmogelijk. Het proces van verzamelen van de chatberichten is afgerond. Het gaat om ongeveer 13 gesprekken met in totaal 23 pagina’s (exclusief eventuele bijlagen) die onder het verzoek van eiser vallen die beoordeeld moeten worden. Voor het beoordelen is interne afstemming nodig. Ook moet worden beoordeeld of er derde-belanghebbenden zijn die om een zienswijze gevraagd moeten worden. De minister verwacht uiterlijk op 31 december 2024 volledig op het verzoek te beslissen. De minister verzoekt de rechtbank bij het bepalen van de beslistermijn maatwerk toe te passen en haar een langere termijn te stellen dan de door eiser verzochte termijn om volledig op het Woo-verzoek te beslissen. Ook verzoekt zij de rechtbank een dwangsom op te leggen van € 1,- per dag voor een maximumduur van 1 dag op te leggen of een lagere dwangsom per dag dan de gebruikelijke € 100,- per dag vanwege de bijzondere omstandigheden die sneller beslissen in de weg staan. De minister wijst hierbij op de uitspraak van rechtbank Amsterdam van 27 februari 2024 [8] en de niet gepubliceerde uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 juni 2024 [9] . De minister acht het van belang dat in de periode 2021 tot nu eiser 27 beroepen niet tijdig beslissen heeft ingediend en hij over de jaren 2023 en 2024 een bedrag van inmiddels meer dan € 190.000,- heeft ontvangen vanwege de door hem verbeurde dwangsommen. Zij brengt daarbij naar voren dat de dwangsommen worden voldaan uit de algemene middelen en dus door de samenleving moeten worden opgebracht. De minister vindt dat een verdere toekenning van een dwangsom aan eiser hiermee op gespannen voet staat. Het Woo-verzoek ziet niet op een belang of recht van eiser als individu, maar op het algemeen belang om informatie openbaar te maken voor iedereen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en er twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. Omdat deze rechtbank in eerdere procedures wegens het niet tijdig beslissen van de minister al een uitdrukkelijke termijn heeft gesteld, heeft eiser de minister niet wederom in gebreke hoeven te stellen. [10]
4.2.
Het beroep is gegrond. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. De minister heeft inmiddels meerdere deelbesluiten genomen, maar nog niet volledig beslist op het Woo-verzoek omdat zij nog moet beslissen over het al dan niet openbaar maken van de onder het verzoek vallende chatberichten.
4.3.
Omdat het beroep gegrond is, moet de rechtbank een termijn bepalen waarbinnen de minister alsnog volledig op het Woo-verzoek van eiser moet beslissen. Als uitgangspunt geldt de wettelijke beslistermijn van twee weken na het verzenden van deze uitspraak. [11] Als de omvang van het verzoek daartoe aanleiding geeft, kan de bestuursrechter een andere termijn vaststellen. [12] De bestuursrechter kan ook een andere termijn bepalen in andere bijzondere gevallen. [13]
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat sinds het verzoek drie jaar is verstreken en dat deze tijdsduur excessief lang is te noemen. De minister heeft ter zitting uiteengezet waarom het tot op heden niet is gelukt om te beslissen en heeft ook gemotiveerd waarom uiterlijk op
31 december 2024 zal worden beslist, in tegenstelling tot de eerdere berichtgeving in het verweerschrift dat dit 1 november 2024 zou zijn. De besluitvorming over het al dan niet openbaarmaken van de onder het verzoek vallende chatberichten is het sluitstuk van de besluitvorming over eisers verzoek en is in een vergaand stadium. De rechtbank gaat uit van de harde toezegging van de minister dat zij uiterlijk op 31 december 2024 volledig op het verzoek zal beslissen. De rechtbank draagt de minister dan ook op om uiterlijk
31 december 2024 te beslissen op het verzoek van eiser.
4.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze uitspraak opnieuw een dwangsom op te leggen in de orde van grootte zoals eerder is gebeurd. Want tegenover de excessief lange duur om te beslissen staat het door eiser inmiddels ontvangen totaalbedrag aan dwangsommen, wat ook excessief te noemen is. Eiser maakt weliswaar gebruik van de wet om belangrijke informatie openbaar te krijgen, maar zoals de minister heeft opgemerkt, ziet het Woo-verzoek niet op een belang of recht van eiser als individu, maar op het algemeen belang om informatie openbaar te maken voor iedereen. Bovendien moeten dwangsommen worden voldaan uit de algemene middelen en dus door de samenleving worden opgebracht.
4.6.
Een dwangsom is in de regel bedoeld als (financiële) prikkel om een weigerachtig bestuursorgaan te bewegen alsnog een besluit te nemen. Daar is in dit geval geen sprake van. Integendeel, de minister heeft zich telkens proactief en bereidwillig opgesteld, maar heeft door verschillende omstandigheden de eerdere verwachtingen niet kunnen waarmaken. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te sluiten bij de gebruikelijke hoogte van de dwangsom.
4.7.
De minister heeft verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 februari 2024 [14] met het verzoek in deze zaak ook een dwangsom van € 1,- op te leggen. Nu gebleken is dat de minister in die zaak binnen de opgelegde termijn heeft beslist, ziet de rechtbank ook in de onderhavige zaak aanleiding om een dwangsom van € 1,- op te leggen, nu dit kennelijk een afdoende prikkel is geweest om tijdig te beslissen en de minister in deze zaak een harde toezegging heeft gedaan om uiterlijk 31 december 2024 te beslissen. De rechtbank zal in afwijking van haar beleid dan ook een dwangsom van een (symbolisch) bedrag van € 1,- per dag opleggen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden met een maximum van € 1,-. Door een maximum van € 1,- op te leggen, staat voor eiser bij een falen van de minister vrijwel direct de weg naar de rechter open. De rechtbank gaat er vooralsnog echter vanuit dat de minister er zorg voor draagt dat een volgend beroep niet nodig zal zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister de onder 4.4 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister de onder 4.7 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de minister op uiterlijk 31 december 2024 alsnog een volledig besluit op eisers verzoek van 6 december 2021 bekend te maken op straffe van een dwangsom van € 1,-bij overschrijding van die termijn, met een maximum van € 1,-;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.SGR 23/5688, ECLI:NL:RBDHA:2024:5656.
2.Op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), thans Wet open overheid (Woo).
3.SGR 22/2635
4.SGR 22/7089
5.Zie noot 1
6.Algemene wet bestuursrecht
9.BRE 23/11707 en BRE 23/11760
10.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:3156) r.o. 8
11.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
12.Artikel 8.4, eerste lid, van de Woo.
13.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
14.Zie noot 8