ECLI:NL:RBDHA:2024:2539

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
NL24.5540
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortduren van de maatregel van bewaring in het bestuursrechtelijke kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het voortduren van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. De maatregel is opgelegd op 25 augustus 2023 en is eerder getoetst in uitspraken van 19 september 2023 en 8 december 2023. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 14 februari 2024 verzocht om te beoordelen of de bewaring kan voortduren, aangezien het langer dan 75 dagen geleden is dat eiser beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 21 februari 2024 gesloten en de zaak niet op zitting behandeld.

De rechtbank concludeert dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende zicht op uitzetting bestaat, maar de rechtbank oordeelt dat dit aan eiser zelf te wijten is, aangezien hij niet met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) heeft willen vertrekken. De staatssecretaris heeft voldoende voortvarend gehandeld door de Ghanese autoriteiten te benaderen voor een laissez-passer, en de rechtbank oordeelt dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, waarbij de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5540

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. B. Snoeij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het voortduren van de aan eiser opgelegde
maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de
Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel
is opgelegd op 25 augustus 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al eerder getoetst. Op het eerste
beroep is beslist bij uitspraak van 19 september 2023. De maatregel van bewaring is voor het laatst getoetst bij uitspraak van 8 december 2023. [1]
1.2.
De staatssecretaris heeft de rechtbank op 14 februari 2024 laten weten dat het
langer dan 75 dagen geleden is dat eiser beroep heeft ingesteld tegen het voortduren van de
maatregel van bewaring. Daarom heeft de staatssecretaris verzocht om te beoordelen of de
bewaring kan voortduren (de vervolgkennisgeving). Daarbij heeft de staatssecretaris een
voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft op die voortgangsrapportage gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 21 februari 2024 gesloten en bepaald dat
de zaak niet op zitting zal worden behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
4.1.
Uit de uitspraak van 8 december 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 1 december 2023) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
5. Eiser voert aan dat onvoldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Eiser wil met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) vrijwillig vertrekken. Dat dit niet is gelukt, komt niet door eiser.
5.1.
Uit het voortgangsrapport blijkt dat eiser op 13 december 2023 is gepresenteerd aan de vertegenwoordiging van Ghana. Zijn identiteit en nationaliteit zijn toen bevestigd. Er is toen geen reisdocument afgegeven omdat eiser aangaf dat hij zelf zijn vertrek wil regelen. Op 14 december 2023 is op verzoek van eiser contact opgenomen met de IOM. Op 22 december en 28 december 2023 zijn vertrekgesprekken met eiser gevoerd en is aangegeven dat als hij niet met de IOM vertrekt de staatssecretaris dan de uitzetting gaat regelen. Op 30 januari 2024 heeft de IOM aangegeven dat zij een vlucht gaan boeken voor eiser tussen 12 en 16 februari 2024 en dat als eiser niet vertrekt met de IOM zij de zaak sluiten. Vervolgens heeft eiser op 13 februari 2024 weer uitstel gevraagd bij de IOM. De IOM heeft de staatssecretaris daarom op 13 februari 2024 bericht dat eiser geen gebruik meer wil maken van de faciliteiten van de IOM om vrijwillig uit Nederland te vertrekken.
Uit deze omstandigheden blijkt dat het aan eiser te wijten is dat hij niet met hulp van de IOM vertrokken is. Eiser heeft zijn standpunt dat het niet aan hem te wijten is niet onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Daarbij betrekt de rechtbank het feit dat op 13 februari 2024, na het bericht van de IOM, door de staatssecretaris aan de Ghanese autoriteiten opnieuw is verzocht om de laissez-passer af te geven. De staatssecretaris verwacht dat deze binnen twee weken wordt afgegeven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting werkt omdat uit het verlengingsbesluit blijkt dat de laissez-passer al op 27 december 2023 afgegeven had kunnen worden.
6.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser geen gronden heeft ingediend tegen het verlengingsbesluit van 19 februari 2024, de rechtbank beoordeelt het verleningsbesluit daarom niet inhoudelijk. [3] Uit het verleningsbesluit blijkt dat de Ghanese ambassade op 27 december 2023 heeft aangegeven voor eiser een laissez-passer te willen afgeven. Hieraan hebben de Ghanese autoriteiten echter de voorwaarde verbonden dat eiser eerst de mogelijkheid krijgt om met de IOM te vertrekken. De IOM heeft op 13 februari 2024 de zaak – met de hiervoor in punt 5.1. genoemde reden – gesloten, zodat pas vanaf dat moment vaststaat dat vertrek met de IOM niet lukt. De staatssecretaris heeft daarom diezelfde dag aan de Ghanese ambassade gevraagd of de laissez-passer alsnog kan worden afgegeven. Daarmee werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser.
Belangenafweging
7. Eiser stelt dat de afweging van zijn belang ten opzichte dat van de staatssecretaris (inmiddels) in zijn voordeel dient uit te vallen, zeker omdat de bewaring nu al meer dan zes maanden duurt.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Als een redelijk vooruitzicht op uitzetting bestaat en de staatssecretaris voortvarend werkt aan die uitzetting, zoals in het geval van eiser, is de duur van de bewaring een element dat bij de belangenafweging moet worden betrokken. Naarmate de bewaring voortduurt, wordt het belang van betrokkene om in vrijheid te worden gesteld groter. Het enkele feit dat de bewaring van eiser inmiddels meer dan zes maanden heeft geduurd is onvoldoende om de belangenafweging anders te laten uitvallen dan tot op heden is gedaan. De rechtbank betrekt hierbij dat uit de stukken volgt dat eiser, ondanks de op hem rustende meewerkverplichting, geen enkele concrete actie heeft ondernomen om te proberen uit eigen beweging met behulp van de IOM te vertrekken. Hierdoor is de afgifte van een laissez-passer ook vertraagd. Eiser verleent daarmee niet alle nodige medewerking aan het vertrekproces. Het komt dus ook door eiser dat hij al zo lang in bewaring zit.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Gerwen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 8 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19505, zaaknummer NL23.37194.
2.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.ABRvS, 25 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW0598.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.