ECLI:NL:RBDHA:2024:2675

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
NL24.854
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een Marokkaanse eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 februari 2024, wordt het beroep van een Marokkaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 12 juli 2023 een opvolgende aanvraag indiende, werd geconfronteerd met een niet-ontvankelijk verklaring door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank behandelt de zaak in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 en de relevante juridische bepalingen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat er geen nieuwe relevante elementen zijn aangevoerd door de eiser. De rechtbank concludeert dat de detentie van de eiser door de Marokkaanse geheime dienst, die niet eerder in de asielprocedures is behandeld, als nieuw element moet worden aangemerkt. Echter, ondanks het gegronde beroep, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de staatssecretaris in beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom de nieuwe elementen niet relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank kent de eiser een proceskostenvergoeding toe van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.854

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1989. Hij heeft op 12 juli 2023 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 2 januari 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL24.855, op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat eiser uiteindelijk ongelijk krijgt en het niet-ontvankelijk verklaren van zijn asielaanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft op 21 juli 2021 al een eerste asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag bij besluit van 9 augustus 2021 afgewezen. Het door eiser ingestelde beroep en hoger beroep tegen deze afwijzing is ongegrond verklaard. [1] Dit besluit staat dus in rechte vast. Op 1 december 2022 heeft eiser zijn tweede asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag bij besluit van 24 april 2023 afgewezen. Het door eiser ingestelde beroep tegen die afwijzing is ongegrond verklaard. [2] Eiser heeft geen hoger beroep ingesteld en de beroepstermijn is verstreken waardoor ook dit besluit in rechte vaststaat.
4.1.
Op 12 juli 2023 heeft eiser voor de derde keer een asielaanvraag ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. De staatssecretaris heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat sprake is van een opvolgende aanvraag waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De staatssecretaris heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en verwezen naar het hierboven genoemde besluit van 24 april 2023.
Heeft eiser nieuwe relevante elementen of bevindingen aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd?
5. Eiser voert aan dat hem ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij geen nieuwe relevante elementen of bevindingen aan zijn asielrelaas ten grondslag heeft gelegd. Eiser is van mening dat de detentie die hem is opgelegd door toedoen van de Marokkaanse geheime dienst als een nieuw relevant element moet worden aangemerkt. Hoewel de redenen waarom de geheime dienst achter hem aanzit al in zijn eerdere asielaanvragen zijn besproken, is het feit dat hij door hen in Nederland in detentie terecht is gekomen nooit eerder meegenomen in een beoordeling van zijn asielaanvraag. Bovendien blijkt dat de hoormedewerker tijdens het gehoor opvolgende aanvraag ook begrijpt dat eiser een nieuw element naar voren heeft gebracht omdat hij over de problemen met de Marokkaanse geheime dienst zegt: ‘Maar ik heb dus wel goed begrepen dat dit na uw vorige asielaanvraag is gebeurd?’ [3] Ten slotte voert eiser aan dat hij in de correcties en aanvullingen duidelijk uiteen heeft gezet waarom er sprake is van een nieuw element en dit is onvoldoende meegenomen bij het nemen van het besluit. Eiser voert over de relevantie van het nieuwe element aan dat niet op voorhand kan worden geoordeeld dat het niet tot een andere beoordeling van zijn asielaanvraag zal leiden. Volgens eiser is het bekend dat de Iraanse geheime dienst werkzaam is in Nederland en dat dit ook voor de Marokkaanse geheime dienst kan gelden. Bovendien is eiser van mening dat de staatssecretaris onterecht een geloofwaardigheidsbeoordeling uitvoert. Deze geloofwaardigheidsbeoordeling mag pas worden uitgevoerd op het moment dat het element als nieuw en relevant is bestempeld.
5.1.
Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 moet zo worden uitgelegd dat het begrip ‘nieuwe elementen of bevindingen’ de elementen of bevindingen omvat die zich hebben voorgedaan na de definitieve beëindiging van de vorige asielprocedure, en ook de elementen of bevindingen die al bestonden vóór de beëindiging van die procedure maar waarop eiser zich niet heeft beroepen. Dit volgt ook uit het arrest van het Hof van Justitie XY. [4] Ook als eiser nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd, hoeft dit niet direct tot een nieuwe beoordeling van de aanvraag te leiden indien op voorhand vaststaat dat zij de uitkomst van het besluit niet zullen beïnvloeden. De nieuwe elementen of bevindingen ontbreken in dat geval relevantie.
5.2.
Bij de beoordeling of eiser nieuwe, relevante elementen aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd dienen dus twee fasen te worden onderscheiden. In een uitspraak van 26 januari 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onder verwijzing naar het arrest L.H. van het Hof van Justitie uiteengezet wat in de twee afzonderlijke fasen beoordeeld moet worden. [5] In fase 1 dient te worden beoordeeld of het element dat naar voren wordt gebracht nieuw is. Dit is het geval als het elementen of bevindingen zijn die niet werden onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. Fase 2 is het onderzoek of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Er moet aan beide vereisten worden voldaan om de asielaanvraag op deze grond niet-ontvankelijk te verklaren.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat hetgeen eiser aan deze opvolgende asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd nieuw is ten opzichte van de eerdere asielaanvragen. Hij heeft namelijk verteld dat nieuw is dat hij in Nederland door de Marokkaanse geheime dienst is bedreigd en door hen in detentie is gezet. Hoewel dit wel te maken heeft met de reeds beoordeelde gestelde problemen in de vorige asielaanvragen, is deze gestelde omstandigheid van eiser niet onderzocht in het kader van de vorige asielaanvragen en konden die besluiten ook niet daarop zijn gebaseerd. De staatssecretaris heeft dit op de zitting ook erkend. In het bestreden besluit besliste de staatssecretaris dat het element dat eiser door toedoen van de Marokkaanse geheime dienst in detentie is geplaatst niet nieuw is omdat de problemen van eiser met de geheime dienst al in zijn eerdere aanvragen zijn betrokken. Dat is dus niet juist, gelet op het toetsingskader zoals is neergelegd in 5.2. Dat betekent dat het bestreden besluit op dit punt niet juist is gemotiveerd en daarom voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank is echter van oordeel dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten. Dat legt de rechtbank als volgt uit.
In het verweerschrift en op de zitting heeft de staatssecretaris gemotiveerd dat het nieuwe element niet als relevant aangemerkt kan worden. De deelname van eiser aan protesten tegen de Marokkaanse regering is ongeloofwaardig geacht in eisers vorige asielaanvragen. Deze gestelde deelname is ook de reden waarom de Marokkaanse geheime dienst eiser in Nederland zou achtervolgen. Eiser heeft geen nieuwe onderbouwing voor zijn deelname aan die protesten gegeven. Bovendien spreekt eiser zelf enkel het vermoeden [6] uit dat de Marokkaanse geheime dienst achter zijn detentie zit en hij heeft zijn vermoeden op geen enkele manier kunnen concretiseren of onderbouwen. Dat betekent dus dat het nieuwe element de kans om in aanmerking te komen voor een asielvergunning niet aanzienlijk groter kan maken. Hiermee wordt niet – zoals eiser aanvoert – een geloofwaardigheidsbeoordeling uitgevoerd. Deze toets dient de staatssecretaris immers te maken in fase 2 van de ontvankelijkheidsbeoordeling, zoals weergegeven in 5.2.
Dient de opvolgende aanvraag van eiser toegewezen te worden op grond van artikel 3 EVRM?
6. Eiser voert aan dat zijn asielaanvraag toegewezen dient te worden omdat hij bij terugkeer naar Marokko terecht zal komen in een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. Het feit dat hij in Nederland problemen ondervindt van de Marokkaanse geheime dienst wijst eens te meer op het risico dat hij loopt in Marokko. Eiser is een politiek vluchteling en loopt gevaar omdat hij zijn mening over de regering deelt.
6.1.
Voor zover eiser een beroep doet op het arrest Bahaddar van het Hof van Justitie overweegt de rechtbank het volgende. De Bahaddar-toets houdt in dat moet worden beoordeeld of de toepassing van de nationale procedureregel leidt tot een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. [7] Hier wordt slechts aan voldaan als het onmiskenbaar is dat de afwijzing van de asielaanvraag in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Het asielrelaas van eiser is al eens ongeloofwaardig geacht en hij heeft niks nieuws ingebracht wat in deze aanvraag tot een ander oordeel zou kunnen leiden. Daarmee heeft eiser dus niet aannemelijk gemaakt dat een terugkeer naar Marokko een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie op zou leveren.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten omdat de staatssecretaris in beroep het motiveringsgebrek heeft hersteld. Daarmee heeft de staatssecretaris in beroep alsnog voldoende gemotiveerd waarom eiser geen nieuwe en relevante elementen aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. Hierbij geeft de rechtbank toepassing aan artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een proceskostenvergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb Den Haag, zp Amsterdam 21 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5616,
2.Rb Den Haag, zp Groningen 2 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:7891.
3.Verslag gehoor opvolgende aanvraag van 14 november 2023, p. 5.
4.HvJ EU 9 september 2021, ECLI:EU:C:2021:710.
5.AbRvS 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208 en HvJ EU 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
6.Eiser geeft tijdens het gehoor aan dat hij het niet zeker weet en hij niemand wil beschuldigen. Verslag gehoor opvolgende aanvraag van 14 november 2023, p. 7.
7.HvJ EU 19 februari 2024, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494