ECLI:NL:RBDHA:2024:2731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
NL24.7748
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van bewaringsmaatregel in vreemdelingenzaak met betrekking tot Marokkaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van een bewaringsmaatregel opgelegd aan eiser, een Marokkaanse nationaliteit bezittende vreemdeling. De maatregel van bewaring was op 17 december 2023 opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft op 28 februari 2024 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, zich rekenschap heeft gegeven van de voortgang van het verwijderingstraject en dat er zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank heeft de proceshouding van eiser, die niet meewerkt aan zijn vertrek, meegewogen in haar oordeel. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7748

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.J. van den Hoogen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Verweerder heeft op 17 december 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. De tenuitvoerlegging van deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft op 28 februari 2024 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaringsmaatregel en verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 28 februari 2024 een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft verweerder bij bericht van 29 februari 2024 verzocht om uiterlijk op 4 maart 2024 nadere toelichting te verschaffen over het verwijderingstraject.
Eiser heeft op 1 maart 2024 beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft op 1 maart 2024 de door de rechtbank gevraagde nadere toelichting verschaft en gereageerd op de beroepsgronden.
De rechtbank heeft daarop bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 1 maart 2024 gesloten en partijen medegedeeld dat op 4 maart 2024 schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1980 en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
2. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de te toetsen bewaringsmaatregel eerder beoordeeld. Uit de uitspraak van 29 december 2023 (in de zaak NL23.39406, niet gepubliceerd) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. De rechtbank beoordeelt daarom in deze uitspraak de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring vanaf 28 december 2023.
3. De rechtbank heeft verweerder na ontvangst van de voortgangsrapportage en gelet op het korte tijdsbestek waarin de rechtbank ook een (eerste) ambtshalve rechtmatigheidsonderzoek moet verrichten, voorafgaand aan de ontvangst van de beroepsgronden verzocht om een nadere toelichting te geven. De rechtbank heeft verweerder verzocht om aan te geven wanneer de nationaliteitsbevestiging heeft plaatsgevonden en heeft verweerder verzocht om aan te geven waarom in het verwijderingstraject van eiser de afgifte van een lp wordt afgewacht. In dit bericht heeft de rechtbank hierbij verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 21 februari 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:2202). In die uitspraak heeft de rechtbank onder meer het navolgende overwogen:
(…)

6. (…) In de voortgangsrapportage is op 5 februari 2024 toegelicht welke -veranderde- werkwijze de Marokkaanse autoriteiten inmiddels hanteren. Hierbij is het navolgende vermeld:

“Sedert december 2023 is de medewerking van de Marokkaanse autoriteiten sterk verbeterd. Er bestaat inmiddels een eenduidige werkwijze voor alle Marokkaanse Consulaten in Nederland. Voor december 2023 hanteerde ieder consulaat een eigen werkwijze.
Bij iedere nationaliteitsvaststelling diende de DIA te wachten op toestemming van het consulaat om een vlucht boeken. Door recentelijke ontwikkelingen/nieuwe afspraken voortvloeiend uit het GMMP is er nu een eenduidige werkwijze, waardoor de regievoerder een vlucht kan aanvragen, zodra de nationaliteitsbevestiging is ontvangen.”
(…)
4. Verweerder heeft in brief waarin de gevraagde toelichting is gegeven onder meer het navolgende overwogen:
(…)

Door recentelijke ontwikkelingen/nieuwe afspraken voortvloeiend uit het GMMP (Groupe Migratoire Mixte Permanente) is er nu een eenduidige werkwijze, waardoor de regievoerder een vlucht kan aanvragen, zodra de nationaliteitsbevestiging is ontvangen. Na deze vluchtaanvraag zal de DIA (Directie Internationale Aangelegenheden) een verzoek tot afgifte van een LP indienen bij het betreffende Marokkaanse consulaat .
Ter aanvulling op -en verduidelijking van- deze algemene beschrijving van de werkwijze inzake Marokkaanse vertrekprocedures merkt verweerder op dat het cruciaal is dat in dit traject de nationaliteitsbevestiging is verstrekt door het Marokkaanse consulaat, zijnde de instantie die het LP dient af te geven.
Indien de nationaliteitsbevestiging is afgegeven vanuit een ander kanaal, bijvoorbeeld het ministerie van Buitenlandse Zaken, is er in beginsel altijd nog bevestiging nodig van het consulaat. Die bevestiging kan bestaan uit (nogmaals) een nationaliteitsbevestiging ofwel een expliciete LP-toezegging. In beide gevallen kan eerst op dat moment een vlucht geboekt worden voor de desbetreffende vreemdeling. (Zie ook Rechtbank Den haag, zp Arnhem, 13 februari 2024, r.o. 6.1,ECLI:NL:RBDHA:2024:1616).
(…)
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de maatregel moet worden opgeheven omdat zicht op uitzetting ontbreekt. Eiser is ook op 21 september 2016, op 11 mei 2017, op 27 september 2017, op 1 november 2017, op 26 januari 2018, op 27 mei 2018 en op 16 augustus 2018 in bewaring gesteld. De eerste lp-aanvraag is gedaan op 24 maart 2021 en op deze aanvraag is vele malen gerappelleerd. Op 3 maart 2023 is een nieuwe lp-aanvraag gedaan, eiser is op 5 april 2023 in persoon gepresenteerd en ook op deze tweede aanvraag is meerdere malen gerappelleerd. Op 22 februari 2024 heeft de Marokkaanse consul aangegeven dat er nog geen lp-toezegging is.
6. Verweerder heeft in reactie op de beroepsgronden aangegeven dat de rechtbank in de eerdere uitspraak waarin de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel is beoordeeld, heeft overwogen dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt en hierbij heeft de rechtbank de voorgaande verwijderingstrajecten reeds betrokken. De Marokkaanse autoriteiten hebben niet aangegeven dat er geen lp kan worden verstrekt, zodat niet gesteld kan worden dat zicht op uitzetting ontbreekt. Eiser werkt niet mee aan zijn vertrek en er is niet gebleken dat het voortduren van de bewaring onevenredig bezwarend is. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat het beroep ongegrond is.
7. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
8. Eiser bevindt zich thans 2,5 maand in bewaring en heeft een aanzienlijk belang dat de duur van de vrijheidsontneming zo kort mogelijk is. Door de (niet-meewerkende) proceshouding die eiser aanneemt, is verweerder echter volledig afhankelijk van de bereidheid van de Marokkaanse autoriteiten om een lp af te geven en met name van het moment waarop dat mogelijk geschiedt. In de voortgangsrapportage is vermeld welke handelingen verweerder verricht om de uitzetting te kunnen effectueren. In de te toetsen periode heeft de regievoerder gesprekken met eiser gevoerd omdat hij sprekersbriefjes heeft ingevuld en om eiser in een vertrekgesprek op de hoogte te houden van het vertrekproces en zich te vergewissen van de houding van eiser ten aanzien van het vertrek. In het dossier zijn verslagen opgenomen van (vertrek)gesprekken die hebben plaatsgevonden op 11 januari 2024, 24 januari 2024 en 21 februari 2024. In de voortgangsrapportage is verder vermeld dat de DIA op 21 februari 2024 schriftelijk heeft gerappelleerd bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko in Rotterdam. De rechtbank overweegt dat verweerder gelet op deze handelingen voldoende voortvarend handelt om eiser te kunnen uitzetten. Verweerder kan thans ook geen andere handelingen verrichten dan te wachten op de verstrekking van een lp en regelmatig bij de Marokkaanse autoriteiten aandacht te vragen voor eiser en zijn vertrekprocedure.
9. De rechtbank overweegt voorts dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko niet ontbreekt in het algemeen en ook niet in het geval van eiser. Weliswaar loopt het lp-traject reeds geruime tijd en is daar meerdere keren op gerappelleerd. Gelet op de recent veranderde houding van de Marokkaanse autoriteiten ten aanzien van het terugnemen van hun eigen onderdanen en het verschaffen van vervangende reisdocumenten ten behoeve van die terugkeer, overweegt de rechtbank dat -thans- uit de enkele duur van het lp-traject niet kan worden afgeleid dat er geen lp zal worden verstrekt. De eerdere inbewaringstellingen hebben geruime tijd geleden plaatsgevonden, zodat daaraan ook niet de conclusie kan worden verbonden dat de beoogde uitzetting niet zal slagen. Verweerder wijst er terecht op dat de Marokkaanse autoriteiten in deze fase van het vertrekproces niet hebben aangegeven dat er geen lp kan worden verstrekt.
10. Op dit moment, gelet op de relatief beperkte duur van de tenuitvoerlegging van de maatregel, betrekt de rechtbank dit argument van verweerder bij de beoordeling van de vraag of zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Of deze vaststelling volstaat is echter ook afhankelijk van de duur van de tenuitvoerlegging van de maatregel, de duur van het lp-traject en de stand van zaken in het vertrekproces. Eiser is reeds in persoon gepresenteerd en de Marokkaanse ambassade heeft op 16 november 2023 de Marokkaanse nationaliteit van eiser bevestigd. Uit de nadere toelichting die verweerder heeft verschaft blijkt deze nationaliteitsbevestiging gevolgd dient te worden door een nationaliteitsbevestiging door het consulaat of door een expliciete toezegging dat de lp zal worden verstrekt. Deze tweede bevestiging ontbreekt thans zodat de rechtbank begrijpt dat de aanschaf van een vliegticket nu nog niet tot de afgifte van een lp zal leiden. De rechtbank overweegt dat thans nog niet de conclusie kan worden getrokken dat er geen lp zal worden afgegeven. Het in bewaring houden van eiser in afwachting van de verkrijging van een lp is vooralsnog niet onrechtmatig omdat verweerder heeft onderbouwd dat de Marokkaanse autoriteiten thans meer medewerking verlenen. De rechtbank merkt hierbij op dat dit niet betekent dat zolang de Marokkaanse autoriteiten niet expliciet aangeven dat er geen lp zal worden verstrekt, de rechtbank zicht op uitzetting zal aannemen en de tenuitvoerlegging van de maatregel kan voortduren. Deze beoordeling is steeds afhankelijk van alle omstandigheden van het geval en naarmate de maatregel langer als titel voor vrijheidsontneming dient, zal verweerder beter moeten motiveren waarom verwacht wordt dat er daadwerkelijk een lp zal worden verstrekt. De rechtbank overweegt in aanvulling hierop dat eiser zijn vertrek kan bespoedigen door contact op te nemen met de Marokkaanse autoriteiten en zelf te verzoeken om afgifte van een vervangend (reis)document. Eiser heeft echter verklaard niet te zullen meewerken, “zijn tijd uit te zitten en te hopen dat hij vrijkomt voordat er een reisdocument komt”.
11. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende voortvarend handelt aan de uitzetting van eiser en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn thans niet ontbreekt. De rechtbank betrekt hierbij de relatief korte duur van de vrijheidsontneming en de veranderde houding van de Marokkaanse autoriteiten waardoor aan de eerdere vertrekprocedures geen doorslaggevende betekenis toekomt. Verweerder kan geen andere uitzettingshandelingen verrichten dan eiser te blijven wijzen op zijn plicht om mee te werken en bij de Marokkaanse autoriteiten te blijven verzoeken om de afgifte van een lp. Verweerder is daartoe ook bevoegd omdat er geen indicatie is dat de uitzetting niet binnen redelijke termijn zal plaatsvinden.
12. De rechtbank merkt verder op dat verweerder in de voortgangsrapportage bij de benoeming van de vertrekgesprekken uitdrukkelijk heeft vermeld dat eiser geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die aanleiding vormen om de maatregel niet langer te laten voortduren. In de brief waarin verweerder de door de rechtbank gevraagde nadere toelichting heeft gegeven is overwogen dat niet is gebleken dat het voortduren van de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend is. De rechtbank kan op grond hiervan vaststellen dat verweerder zich er rekenschap van heeft gegeven dat verweerder zich niet alleen bij de oplegging van de bewaringsmaatregel, maar gedurende de gehele periode van de tenuitvoerlegging, er rekenschap van moet geven dat indien hij alsnog kan volstaan met de oplegging van een lichter middel om de verwijdering te kunnen effectueren of indien de tenuitvoerlegging alsnog onevenredig bezwarend is geworden, verweerder hiertoe gehouden is. De rechtbank leidt uit de vertrekgesprekverslagen af dat de proceshouding van eiser onverminderd niet-meewerkend is zodat de oplegging van een lichter middel niet tot vertrek zal leiden. Verweerder heeft terecht in de voortgangsrapportage en in de nadere brief geconstateerd dat er geen omstandigheden zijn waaruit blijkt dat de maatregel onevenredig bezwarend is geworden en daarom tot opheffing of tot de opheffing van een lichter middel moet worden overgegaan. Ook in de gronden van beroep zijn dergelijke omstandigheden niet aangevoerd. De rechtbank concludeert daarom dat verweerder in de te toetsen periode niet heeft hoeven te volstaan met de oplegging van een lichter middel en in de persoonlijke omstandigheden van eiser ook geen aanleiding heeft hoeven te zien om de maatregel op te heffen.
13. De beroepsgronden slagen niet en de aanvullend verrichte ambtshalve rechtmatigheidsbeoordeling leidt niet tot de conclusie dat de maatregel moet worden opgeheven. Omdat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig heeft voortgeduurd, maakt eiser geen aanspraak op schadevergoeding. De rechtbank spreekt geen proceskostenveroordeling uit omdat het beroep ongegrond is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M.M.F. Roijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 4 maart 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.