Uitspraak
Bestuursrecht
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning zonder machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 6 februari 2023 afgewezen, en dit besluit is bij het bestreden besluit van 19 juni 2023 gehandhaafd. De rechtbank heeft op 1 maart 2024 uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard.
Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel gezinsvorming bij haar partner, de referent. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen geldige mvv heeft en dat er geen vrijstellingsgronden van toepassing zijn. Eiseres betoogt dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in haar nadeel is uitgevallen. De rechtbank concludeert echter dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en dat de afwijzing van de aanvraag niet onredelijk is.
Daarnaast wordt de hardheidsclausule besproken. Eiseres stelt dat het onredelijk is dat de staatssecretaris vasthoudt aan het mvv-vereiste, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er onvoldoende schrijnende omstandigheden zijn om van het mvv-vereiste af te wijken. Tot slot wordt het inreisverbod besproken, dat eiseres voor twee jaar is opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ook hier in redelijkheid heeft gehandeld, aangezien eiseres niet binnen de vertrektermijn Nederland heeft verlaten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.